Toelichting bij oefenrijtjes
a. Namenspel
De roepnaam op het eind van elke korte klinker (Bart etc.) dient om aan te tonen, letterlijk te laten horen, dat de gekoppelde lange klinker (Baaaart!) identiek is aan de korte. Wat je doet is Bart roepen die op ruime afstand van je staat. Het enige verschil zit in de lengte en natuurlijk in volume. Anders hoort Bart je niet. Er is dus geen wezenlijk verschil, zelfs niet in wel of niet aanspannen. Dus a=aa, maar dan langer. En verder à=àà ô=ôô ò=òò û=ûû ü=uu è=èè ö=öó en y=yy maar dan langer. Mooi om te horen is, dat de verlengde i een ee oplevert, die in ut Hèlemòns wel iets meer aangespannen dient te worden (Pim Peeeem!). Dus i ≈ ee, maar dan langer. De verlengde u levert een øø op, die in ut Hèlemòns wel iets meer aangespannen dient te worden (Rutger Røøøøtger!). Dus u ≈ øø, maar dan langer. De verlengde ó levert een oo op, die in ut Hèlemòns wel iets meer aangespannen dient te worden (Zjóny of Johny klinkt als Zjoooony). Dus ó ≈ oo, maar dan langer.
b. Vaste relaties
Dat in het Nederlands beweerd wordt dat een verlengde ‘i’ een ‘ie’ zou worden, wordt in ut Hèlemòns gelogenstraft. Ook zou in het Nederlands een verlengde ‘e’ een ‘ee’ worden, een verlengde ‘o’ een ‘oo’ en de ‘u’ van mug verlengd worden tot ‘uu’. Schriftelijk weergegeven is er een logisch verband te leggen, want de verlenging maakt, behalve bij i-ie, gebruik van dezelfde letter die verdubbeld wordt (e-ee/o-oo/u-uu). Bovendien lijkt de kort geschreven ‘e’ die als ‘ee’ uitgesproken wordt (eten) te bevestigen dat ‘e’ en ‘ee’ wel degelijk in elkaars verlengde liggen. Koppen en kopen doen ook net of o-oo een relatie onderhouden. Universiteit doet drie keer vermoeden dat u-uu en i-ie iets samen hebben. Taxirit maakt het helemaal spannend. Wat zich op het eerste gezicht zo voordoet, blijkt op het eerste gehoor anders te liggen. We hebben het over klinkers, dus hoe ze klinken. En dat telt. In ut Hèlemòns, en daar beperk ik me maar toe, heeft elke klinker zijn vaste partner. Daarom ook liggen ze op het leerplankje keurig paarsgewijs. Ze laten elkaar niet vallen. Ze vormen een hechte verbintenis die niet tegelijkertijd een andere verbinding kan aangaan. Het is het één of het ander. Door de diverse namen te roepen hoor je de juiste koppeling. Pim wordt echt geen Piem, Bert geen Beert, Rob geen Roob, of Rutger natuurlijk geen Ruutger.
c. Zeg eens aaaa
Wie niet overtuigd is of dat geroep niet netjes vindt, kan de geluidsrecorder op de computer gebruiken en om te beginnen 20 seconden een langgerekte aa opnemen. Gewoon een milde aa-klank met ontspannen lippen en met de boven- en onderkaak net even los. Beluister je aa maar. Vervolgens speel je die aa met de pauzeknop af in zo kort mogelijk fragmentjes. Vergewis je ervan wat je hoort: a/a/a/a/a. Als je even niet onderbreekt, hoor je weer de aaaaa. Dus a=aa en omgekeerd. Quod erat demonstrandum. Leuk? Leef je dan uit in de andere klinkers. Bij voorkeur als je alleen bent. Je wilt niemand tot last zijn.
d. De eenzame vos
De ‘o’ van vos is een buitenbeentje en staat alleen omdat er geen lange vorm van is. Zo gauw de ‘o’ verlengd wordt, transformeert de klank namelijk in een ô-klank. De ‘o’ houdt dus geen stand bij verlenging. De vos staat dicht bij de ô van zôk (ook letterlijk, want vos staat op de leerplank net voor zôk als je van de eerste kolom naar de tweede kolom leest), maar is iets minder licht van klank. Alleen de ò van zòn klinkt nog donkerder. Pas op! De Nederlandse uitspraak van vos is over het algemeen wel vergelijkbaar met de Hèlemònse ô-klank van zôk, maar heeft niet de Hèlemònse specifieke o-klank. Alsof die er niet op zit. Vandaar dat ik vaak Jôs genoemd word. Dat klinkt me heel vreemd in de oren, want zo heet ik niet. Ik heet Jos. Het gros van de mensen kijkt me vreemd aan als ik mijn naam corrigeer. Ze maken zelf geen verschil in o en ô en horen mij twee keer hetzelfde zeggen. Verwarring alom. Voor wie het wel kan en wil horen: Jôsje heeft een andere klinker dan Jos. Overdreven? Draai het dan maar eens om: Josje en Jôs. (Lees ook Stukske 38)
e. Tongval
Is er sprake van tongval? In andere dialecten spreek je immers je klinkers nou eenmaal net even anders uit, toch! Inderdaad. In het Limburgs kleurt de e-klank van bv. kerk naar een a-richting. Geen Limburger die het in de gaten heeft. In Almelo is de oo-klank onmiskenbaar. Maar de Almeloër weet van niks. Een Tilburger kan niet anders dan kraant, braand of verbaand zeggen. De Grunneger weet niet beter dan dat het loopm en eetn is. Mijn ‘l’ en ‘w’ en fraaie oo en vooral mijn zachte ‘g’ kan ik niet verbergen. Als ik meer dan eens de vraag krijg of ik uit Limburg kom, of toen die Utrechter me betitelde als een omhoog gevallen Belg, dan weet ik mijn plaats wel. Gewoon Helmond natuurlijk. Ieder die van het eigen dialect karakteristieke nuances meeneemt in het netjes praten, denkt het te verbloemen. Ieder ander valt het onmiddellijk op behalve de dialectspreker zelf. Je tongval verraadt je. Niks mis mee, maar je trapt altijd in je tongval-val. Bij tongval kunnen we een bepaalde klinker vergelijken met dezelfde klinker in een ander dialect. Hoe geven de verschillende dialecten gestalte aan hetzelfde? De variaties zijn schier eindeloos. Zo herkennen we feilloos iemand van wat kilometers verderop als niet van ons. De tongval onderscheidt ons, maar laat vooral horen hoe divers we mogen zijn. Al die tongvallen tonen de rijkdom van taal.
Terug naar de vraag of er bij vos en zôk sprake is van tongval, of spreken we in ieder geval als Hèlemònders, van twee verschillende klinkers? Dat het verschil klein is, zelfs zo genuanceerd, dat het aan buitenstaanders voorbijgaat, is geen steekhoudend argument. Het gaat erom of de dialectsprekenden het verschil met elkaar maken. We vergelijken in deze kwestie twee klinkers uit hetzelfde dialect met elkaar. Tongval vergelijkt het ene met het andere dialect. Maar nu er binnen één dialect sprake is van een variatie in uitspraak van twee verwante klinkers mag de conclusie zijn dat ‘o’ en ’ô’ in ieder geval voor Hèlemònders functioneren als te onderscheiden klinkers. Als Jos en Jôsje nog niet voldoende overtuigend waren, dan geef ik nog een doorslaggevend woordpaar. Beide woorden worden praktisch hetzelfde gespeld, maar laten een totaal verschillende betekenis zien. Het gaat om klos en klôs. In het Nederlands kennen we de uitdrukking: de klos zijn. En we kennen Sinterklaas. Vertaald: Sinterklôs dy is de klos. Twijfelkonten mogen proberen de ô en o te verwisselen (bewijs uit het ongerijmde). Sinterklos dy is de klôs. Alweer: Q.E.D. Maar helaas, wie zonder problemen ‘o’ en ‘ô’ kan verhaspelen, ziet het wel, maar hoort het niet en mist de Hèlemònse nuance. Dàn bèènde tôg wèl de klos, ğaaj. Bly de ûfenrèèjkes ûfene tôtdède ğe un òns weegt. Lôôjster ğûût èn vuràl vøøl nôr de vurbilde. Süksès, matje èn maajtje.
Oo ja! Às ğe Ğot mi un hooftlèter skreeft, zó hurt dè, dàn is dè ók de o van vos. Mar zède: gôtôgôtôgôt, dàn wèr ny. Tôg!?! Naw we ut tôg oover Ğot hèbe, às ik vrüğer tûn ik nôg jòñ waar vàn hôôjs giñ, dàn zi meen vader dik: “D’n Heer gaat met u. Wànt ik hèp ğinen tèjt.”
f. Het stomme vèèreke
De uitspraak van de stomme ‘e’ of doffe ‘e’ (onbeklemtoonde lettergreep, sjwa of schwa genoemd) lijkt veel op de ‘u’ maar wordt toch daarvan onderscheiden. De ‘e‘ t.o.v. de ‘u’ is onbeklemtoond, minder aangespannen en daardoor minder klankhebbend. Het subtiele verschil laat zich in het Nederlands zien maar nauwelijks horen in: navelverband en navulverpakking. De ‘e’ heeft eigenlijk geen lange vorm of het moet bij het spreken de uh of uuuuuuuuh zijn bij aarzeling of hapering of als stop- of opvulwoord.
