top of page

Aanwijzende voornaamwoorden (2)

Aanwijzende voornaamwoorden (Sn) die (voor mnl. en vrl.) en dat (voor onzijdig) voor alle woorden van de leerplank

Leerplankje met aanwijzend voornaamwoord (2).jpg

Die man/die vrouw/dat kind = dyje mens/dy vrôôw/dè kyntje, dète kyntje

 


A.    bij mannelijke woorden


Het woord die (Sn) voor mnl. woorden wordt meestal dyje (dyje skats), maar wordt dyjen voor mnl. woorden  beginnend met een klinker (dyjen aap). Ook wordt het dyjen voor mnl. woorden beginnend met een d (dyjen dròl)  een h (dyjen hònt, waarbij de h soms wegvalt: dyjenont) en een t (dyjen trap). Voor mnl. woorden met een b komt dyjem (dyjem bööl)
 

Er zijn bij mnl. woorden 3 mogelijkheden om die (Sn) te vertalen in ut Hèlemòns: dyje, dyjen en dyjem,   Elke verhaspeling is ook hierbij uit de boze.

 


B.    bij vrouwelijke woorden


Het woord die (Sn) voor vrl. woorden wordt dy (dy pàn, dy zòn, dy zaağ, dy skeet, dy mug, dy drøøf, dy bón en dy skool). 


Om nog meer nadruk te geven, komt ook dyy voor (dyy pàn etc,)

 


C.    bij onzijdige woorden (het-woorden)


Het woord dat (Sn) voor onzijdige woorden wordt (dè skôôp, dè ğàt, dè wèp, dè èèj en dè skip) of iets nadrukkelijker: dète (bv. dète ğàt èn ny dè j’àànder).


Het meervoud van alle 30 woorden is voor mnl., vrl. en onzijdig hetzelfde: dy of iets nadrukkelijker dyy (zie dy hòònt)

bottom of page