Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord is de woordsoort die bijgevoegd bij het zelfstandig naamwoord er meer informatie over geeft. Het bijvoeglijk naamwoord vertoont in ut Hèlemòns bijzondere kenmerken, net even anders dan in het Nederlands. Achtereenvolgens worden aan de orde gesteld: A. De buigings-e, B. de verbindings-n en verbindings-m, C. trappen van vergelijking en D. stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden.
A. Wel of geen buigings-e bij bijvoeglijke naamwoorden in ut Hèlemòns
De buigings-e
Achter bijvoeglijke naamwoorden wordt in het Nederlands en in dialecten soms niet en soms wel een ‘e’ toegevoegd, de buigings-e. Dialecten hebben andere regels voor het gebruik ervan. Maar pas op. Niet elke eind-e is in ut Hèlemòns een buigings-e.
Vooraf: De uitgang van een woord op -en in het Nederlands wordt in ut Hèlemònse een uitgang op -e.
ramen en deuren sluiten! wordt: rôôme èn dure slôôjte!
deze gevonden fiets/deze gevonden tas/dit gevonden voorwerp/gevonden spullen wordt:
dize ğevònde fyts/dees ğevònde tàs/di ğevònde vurwèèrep/ğevònde spule.
(De aanwijzende voornaamwoorden dize, dees en di staan respectievelijk voor mannelijk m, vrouwelijk v en onzijdig o. Zie pagina leerplankjes/bepaling-woordgeslacht.
In het Nederlands spreek je de eind-n al lang niet meer uit, maar schrijf je hem wel op. In ut Hèlemòns is het gebruikelijk om de eind-n niet te noteren. Simpel, als je hem niet uitspreekt, noteer je hem ook niet. Maar bij rèèğen, waapen, deeğen en zèèğen spreek je de ‘n’ in ut Hèlemòns wel degelijk uit en schrijf je hem dus ook op, i.t.t. wat steeds meer gangbaar wordt in het Nederlands. Geen weerbericht gaat voorbij zonder rege, we grijpen in het journaal naar de wapes en kruisen de deges! Het betekenisverschil tussen zege en zegen is zodoende niet meer te horen. Taal leeft en dus wordt regen in het Nederlands gewoon rege, al doet het voor sommigen onlogisch aan. Dialect leeft net zo goed, maar met eigen spelregels die minder aan verandering onderhevig zijn. Ut Hèlemòns houdt gewoon vast aan de eind-n van regen, want: Às ut rèèğent dàn kumt dè van de rèèğen. Verğèt ûw pareplü ny, ut ğu rèèğene.
De bijvoeglijke naamwoorden afkomstig van een voltooid deelwoord van een sterk werkwoord krijgen in het Nederlands altijd -en als uitgang. Deze bedorven melk, deze bedorven kip, dit bedorven ei, deze bedorven vleeswaren. In ut Hèlemòns is dat ook zo, met als enige verschil dat de eind-n vervalt. Dize bedööreve mèlek, dees bedööreve kyp, di bedööreve èèj, dees bedööreve vliswaare. Zowel mannelijk, vrouwelijk en onzijdig worden dus volkomen gelijkwaardig behandeld. Het meervoud is identiek aan het enkelvoud. Precies zoals het Nederlands dat ook doet (min de eind-n). De consequente behandeling van dit type bijvoeglijk naamwoord doet al vermoeden dat er niet wordt verbogen maar wordt weggelaten, namelijk de ‘n’. Wanneer je van de Nederlandse uitgang op -en in bv. gevonden fiets of bedorven ei bij het vertalen naar ut Hèlemòns de ‘n’ weglaat, dan lijkt het wel of je met de buigings-e van doen hebt,maar je hebt er alleen maar iets van afgetrokken, terwijl bij de buiging-e juist iets wordt toegevoegd. Niet elke eind-e is dus automatisch een buigings-e. Bij de buigings-e is bovendien sprake van soms niet, soms wel. Laten we consequent de ‘n’ weg, dan is het dus geen buigings-e maar gewoon un Hèlemònse èjnt-e.
De ene keer wel, de andere keer niet: de buigings-e
Dize nèèje stûûl/dees nèèj tôfel/di nèèj kasje/nèèj møøbels
Dize ğezòònde vènt/dees ğezòònde vrôôw/di ğezòònt kyntje/ğezòònde mènse
Hoe zit dat nou?
Wanneer wel die buigings-e en wanneer niet? Duidelijk is dat er verborgen wetten aan ten grondslag liggen. In het Nederlands krijgen zowel m als v de buigings-e. (deze nieuwe stoel/deze nieuwe tafel). Ondanks dat o wat wispelturigheid vertoont (dit nieuwe kastje/een nieuw kastje) en uiteraard uitzonderingen kent, is het Nederlands wat de buigings-e betreft vrij overzichtelijk. Maar wie in ut Hèlemòns in het wilde weg wat buigt, slaat de plank regelmatig mis. Je dient als niet-moedertaalspreker de grammatica van de buigings-e in ut Hèlemòns te kennen om het juiste te doen. Als moedertaalspreker pas je de regels automatisch correct toe zonder ervan op de hoogte te zijn. Wa reeğels! Ğewoon prôôte ğaaj, ny dàn!
1. Bij mannelijke zelfstandige naamwoorden krijgt het bijvoeglijk naamwoord in ut Hèlemòns altijd de buigings-e.
Opsomming van bijvoeglijke naamwoorden bij mannelijke zelfstandige naamwoorden:
Dize ğezôônde, klèfe, stuğe, móje, zwake, dòle, sloome, skóne, lañe, knape, zwôôre, frise, zàte, lyyve, skawe, vyze vènt (alfabetisch op voorlaatste letter; geen b-g-h; in totaal alle 19 Hèlemònse medeklinkers)
2. Bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden krijgt het bijvoeglijk naamwoord in ut Hèlemòns soms wel en soms niet de buigings-e.
Opsomming van bijvoeglijke naamwoorden bij vrouwelijke woorden:
Dees ğezòònde, klèfe, stuğe, mój, zwake, dòl, sloom, skón, laañ, knape, zwôôr, frise, zàte, lyyve, skaw, vyze, vrôôw
Uitgelicht: Dees ğezòònde, klèfe, stuğe, zwake, knape, frise, zàte, lyyve, vyze vrôôw
Dees mój, dòl, sloom, skón, laañ, zwôôr, skaw vrôôw
3. Bij onzijdige zelfstandige naamwoorden krijgt het bijvoeglijk naamwoord in ut Hèlemòns geen buigings-e.
Opsomming van bijvoeglijke naamwoorden bij onzijdige woorden:
Di ğezòònt, klèf, stug, mój, zwak, dòl, sloom, skón, laañ, knap, zwôôr, fris, zàt, lyyf, skaw, vys kyntje
(Bij rangtelwoorden, zoals di ürste, twide, dèrde kyntje, krijgt het als bijvoeglijk naamwoord functionerend telwoord wel de buigings-e. Zie verder bij telwoorden. Ook bij de overtreffende trap, zoals di laañste, klènste, bèèste, ğrótste kyntje, zien we de buigings-e. Zie verder bij trappen van vergelijking.)
4. Bij zelfstandige naamwoorden in het meervoud krijgt het bijvoeglijke naamwoord in ut Hèlemòns soms wel en soms niet de buigings-e.
Opsomming van bijvoeglijke naamwoorden bij meervoud:
Dees ğezòònde, klèfe, stuğe, mój, zwake, dòl, sloom, skón, laañ, knape, zwôôr, frise, zàte, lyyve, skaw, vyze mènse
Uitgelicht: Dees ğezòònde, klèfe, stuğe, zwake, knape, frise, zàte, lyyve, vyze mènse,
Dees mój, dòl, sloom, skón, laañ, zwôôr, skaw mènse
Constatering
Waar in het Nederlands bijvoeglijke naamwoorden bij zowel mannelijke als vrouwelijke zelfstandige naamwoorden steeds de buigings-e krijgen, geldt dat in het Helmonds dialect wel voor bijvoeglijke naamwoorden bij mannelijke zelfstandige naamwoorden, maar slechts ten dele bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden.
Waar in het Nederlands bijvoeglijke naamwoorden bij onzijdige zelfstandige naamwoorden over het algemeen de buigings-e krijgen (maar pas o.a. op als er ‘een’ voor staat: een mooi boek), krijgen in het Helmonds dialect bijvoeglijke naamwoorden bij onzijdige zelfstandige naamwoorden geen buigings-e.
Waar in het Nederlands bijvoeglijke naamwoorden bij zelfstandige naamwoorden in het meervoud steeds de verbuigings-e krijgen, geldt dat in het Helmonds dialect slechts ten dele.
Ontrafelen
Bij de bijvoeglijke naamwoorden voor vrouwelijke zelfstandige naamwoorden en bij de zelfstandige naamwoorden in het meervoud is er een schijnbare willekeur in het al dan niet toepassen van de buigings-e. Bij Dees mój, dòl, sloom, skón, laañ, zwôôr, skaw vrôôw en bij Dees mój, dòl, sloom, skón, laañ, zwôôr, skaw mènse hebben de laatste letters j l m n ñ r en w iets gemeenschappelijks. Ze zijn stemhebbend én ze doen het zonder de buigings-e. Mooi wetmatig. Was er nou ook maar zo’n wetmatigheid te vinden bij de eerste reeks die we al hebben uitgelicht. Daarvan is in ieder geval het gemeenschappelijke dat klèfe, zwake, knape, frise en zàte een voorlaatste letter hebben die stemloos is: f k p s en t. Dat resulteert blijkbaar in het toepassen van de buigings-e. Maar hoe zit het dan met ğezòònde, stuğe, lyyve en vyze waarvan de voorlaatste letter stemhebbend is en die toch een buigings-e vertonen? De ontsluiting van het raadsel zit hem in de verborgen stemloze tegenhanger t, g (klinkt als ch), f en s. Laat je namelijk de buigings-e even weg dan wordt de laatste letter vanzelf stemloos: ğezòònt, stug, lyyf en vys, net zoals dat bij klèf, zwak, knap, fris en zàt het geval is. Dus als bij de bijvoeglijke naamwoorden voor vrouwelijke zelfstandige naamwoorden en voor zelfstandige naamwoorden in het meervoud sprake is van de stemloze medeklinkers t f k s g en p (zelfs als ze verdekt staan opgesteld achter d, ğ, v en z), dan roept dat de buigings-e op.
Om met Maarten Toonder te spreken: de oplettende lezertjes hadden al in de gaten dat ’t foks-chaap op de proppen gekomen is. Is dit alles wat complex, dan is het eenvoudiger en afdoende om ons te richten op de onzijdige zelfstandige naamwoorden. Door het onzijdige als hulpmiddel in te schakelen, rollen er onderstaande gebruiksvriendelijke wetten 1.a en b en 2.a en b uit, als u begrijpt wat ik bedoel.
Hoe de buigings-e toe te passen in ons dialect voor wie niet van huis uit Hèlemòns spreekt
1. a. Als bij bijvoeglijke naamwoorden bij onzijdige zelfstandige naamwoorden de eindletter stemloos is (ğezòònt, klèf, stug, zwak, knap, fris, zàt, lyyf, vys) dan krijgen de bijvoeglijke naamwoorden bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden de buigings-e.
En ook:
b. Als bij bijvoeglijke naamwoorden bij onzijdige zelfstandige naamwoorden de eindletter stemloos is (ğezòònt, klèf, stug, zwak, knap, fris, zàt, lyyf, vys) dan krijgen de bijvoeglijke naamwoorden bij zelfstandige naamwoorden in het meervoud de buigings-e.
2. a. Als bij bijvoeglijke naamwoorden bij onzijdige zelfstandige naamwoorden de eindletter stemhebbend is (mój, dòl, sloom, skón, laañ, zwôôr, skaw) dan krijgen bijvoeglijke naamwoorden bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden geen buigings-e.
En ook:
b. Als bij bijvoeglijke naamwoorden bij onzijdige zelfstandige naamwoorden de eindletter stemhebbend is (mój, dòl, sloom, skón, laañ, zwôôr, skaw) dan krijgen bijvoeglijke naamwoorden bij zelfstandige naamwoorden in het meervoud geen buigings-e.
En voor mannelijk en onzijdig geldt 3. en 4:
3. Bijvoeglijke naamwoorden bij mannelijke zelfstandige naamwoorden krijgen de buigings-e.
4. Bijvoeglijke naamwoorden bij onzijdige zelfstandige naamwoorden krijgen geen buigings-e.
N’n Hèlemònder zàl zèğe: ‘k Wis ny dè’k zóvøøl wis.
B. De verbindings-n of verbindings-m bij bijvoeglijke naamwoorden bij mannelijke zelfstandige naamwoorden.
Hoe zit het met bijvoeglijke naamwoorden die bij mannelijke zelfstandige naamwoorden soms wel en soms niet, maar nooit willekeurig, een ‘n’ of zelfs ‘m’ extra krijgen na de buigings-e?
Bij het Tabblad Leerplankjes wordt uitgebreid aandacht besteed aan de verbindings-n en verbindings-m bij mannelijke zelfstandige naamwoorden die worden voorafgegaan door het onbepaald lidwoord un, het bepaald lidwoord de, de aanwijzende voornaamwoorden dize en dyje, en het bezittelijk voornaamwoord mine. Begint het zelfstandig naamwoord met een klinker, een ’d’ ’h’ of ‘t, dan komt de verbinding tot stand door een ‘n’:
n’n aap, d’n aap, dizen aap, dyen aap, minen aap
n’n drol, d’n drol, dizen drol, dyen drol, minen drol
n’n hònt, d’n hònt, dizen hònt, dyen hònt, minen hònt
n’n trap, d’n trap, dizen trap, dyen trap, minen trap
Begint het zelfstandig naamwoord met een ‘b’ waarbij de lippen gesloten zijn, dan wordt de verbinding gelegd door de ‘m’, waarbij eveneens de lippen gesloten zijn:
n’m bøøl, d’m bøøl, dizem bøøl, dyem bøøl, minem bøøl
Voor een mannelijk zelfstandig naamwoord beginnend met een ‘p’, toch ook een letter uitgesproken met de lippen gesloten (bilabiaal) geldt vreemd genoeg deze regel niet. Dus is het gewoon:
ne pôôter, de pôôter , dize pôôter, dyje pôôter, mine pôôter, ne plysy, de plysy …. , ne pyloot …. enz.
Als het mannelijk zelfstandig naamwoord net als bij de ‘b’ met gesloten lippen begint, namelijk met een ‘m’ (b, p en m noemen we bilabiale medeklinkers), dan wordt er geen verbuigings-m toegepast omdat de verbinding al tot stand komt door de ‘m’ van het zelfstandig naamwoord. Dus niet: d’m mooter, maar: de mooter, wat overigens hetzelfde klinkt.
Voor bijvoeglijke naamwoorden gaan wat betreft de verbindings-n en verbindings-m bovenstaande regels ook op. Begint het zelfstandig naamwoord dus met een klinker of ‘d’ ‘h’ of ‘t’ dan komt na de buigings-e (normaal bij bijvoeglijke naamwoorden voor mannelijke zelfstandige naamwoorden) een verbindings-n en voor een ‘b’ een verbindings-m. Dus: loliğen aap, sloomen dookes, klènen hònt, hóğen trap en lòmpem bûûr. Dan zijn we er nog niet helemaal. Als er nu eens twee bijvoeglijke naamwoorden achter elkaar komen? De verbinding is dan alleen van toepassing op dat bijvoeglijk naamwoord wat direct aan het zelfstandig naamwoord verbonden is en slaat niet vanzelf terug op het eerdere bijvoeglijk naamwoord. Zelfs het daaraan voorafgaande lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord verliest al zijn rechten. In de praktijk is ut Hèlemòns hier zeer consequent in:
n’n aap/ne loliğen aap/ne loliğe, klènen aap
minen dàs/mine skónen dàs/mine skóne, lañen dàs
d’n hònt/de vàlsen hònt/de vàlse, lupsen hònt
dizen taksy/dize grôwten taksi/dize grôwte, gèèlen taksy
dyjem bøøl/dyje ğrôwtem bøøl/dyje ğrôwte, papyrem bøøl
Om het nog wat ingewikkelder te maken, het volgende. De verbindings-n of verbindings-m wordt ook consequent toegepast waar bv. een lidwoord, bezittelijk voornaamwoord of aanwijzend voornaamwoord verbonden wordt aan een bijvoeglijk naamwoord of rangtelwoord beginnend met een klinker of ‘b‘ ‘d’ ‘h’ of ‘t’ of waar twee bijvoeglijke naamwoorden op die manier op elkaar botsen:
de stûûl/d’n hòğe stûûl/d’n hóğen, aawe stûûl/de skónen, hòğen, aawe stûûl
minem bròmer/mine kepôtem bròmer/minen òpğevûûrde, kepôte, waardeloozem bròmer
dizem byyjekööref/ dize vyyrdem byyjekööref/ dize vyyrdem, blôôwen, aauwem byyjekööref
Samenvattend
De woordsoorten die iets meer over zelfstandige naamwoorden zeggen (zoals lidwoord, aanwijzend voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord en bijvoeglijk naamwoord, eventueel rangtelwoord) kunnen alleen als het zelfstandig naamwoord mannelijk is een verbindings-n of verbindings-m hebben. De verbinding volgt dan op de gebruikelijke buigings-e die deze woordsoorten bij mannelijke zelfstandige naamwoorden vertonen.
De verbindings-n wordt gebruikt vóór die mannelijke zelfstandige naamwoorden die beginnen met een klinker of een ’d’ ‘h’ of ‘t’ (n’n, d’n, dizen, dyjen, minen, skónen, twiden).
De verbindings-m wordt gebruikt vóór die mannelijke zelfstandige naamwoorden die beginnen met een ‘b’ (n’m, d’m, dizem, dyjem, minem, skónem, dèrdem).
Wanneer er meer woorden vóór het mannelijk zelfstandig naamwoord komen (bv. een lidwoord of aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord + één of meer bijvoeglijke naamwoorden of eventueel rangtelwoorden) dan vindt steeds daar verbinding plaats door ‘n’ of ‘m’ waar het woord gevolgd wordt door een klinker, een ’d’ ‘h’ ‘t’ of ‘b’. Omgekeerd kan er nooit een n-verbinding of m-verbinding gelegd worden naar woorden die anders beginnen of als het zelfstandig naamwoord niet mannelijk is.
Dus wel: d’n ôwtoo. Niet: d’n nèèje ôwtoo, maar: de nèèjen ôwtoo. Niet: de twidenhànse ôwtoo, maar d’n twidenhànsen ôwtoo.
Onzinnig, maar grammaticaal wel juist: Dyjen ürsten d’m bèeste, ğrowtem, blòònde, knape, skawen, aariğe vènt.
Mannelijk: de slimsten Hèlemònder. Vrouwelijk: de slimste Hèlemònse. Mannelijk: de ğezôôgtem bûûr. Vrouwelijk: de ğezôôgte bûrin.
Óp dyje fyts
Tûn òns vrôôw èn ike lèèst un stukske an ut fytse waare, Yvonne hyt ze, wite wèl, vàn dy Y vàn fyts, tûn dròñke we ònderweeğes un køømke kôfy baaj un plèjsterplats in Nuenen. Waaj vrûğê de kaart vur un stukske taart en tûn laaze we óp de vurkànt wôr we verzèjlt waare ğerakt. In skón syyrlèterkes stón’r te lèèze: d’n kleine dommel. In ut Hèlemòns zôôn waaj ğezeet hèbe: klène, ôf bèter nôg: klènen, wànt umdèt’r de ‘d’ vàn Dommel aagter kumt, dûn waaj d’r vànèèjğes dy ‘n‘ baaj, ny dàn? Wànt às ğe wit dè Dommel mànelek is, dizen Dommel ôf d’n Dommel dus, wite wèl, dàn kèn dè ny fawt: klènen dommel dus. Ôf ğut’r tôg wa fawtl!?! Ja zeekers te weete, want nôô ut litwoort de kumt de ‘k’ van kleine, dus dûn waaj dôôr ğin verbindiñs-n. Nèrent vur nódig ny. Às waaj Hèlemònders ut vur ut zèğe haan, dàn wyr ut: de klènen dommel.
Ik døøref d’r wa um te verwède, dè dy naam vàn dy ôôjtspàtiñ ny bedaagt is dur ymes dyjet dyelekt vàn Nuenen ğûût sprèkt, mar dur ymes vàn de hooryka, dy ny vàn òns kànte kumt èn ne ğezèliğe naam hi ğekóze zònder ut fèjne d’r van te weete. Dè zyde tiğeswórigs wel vaaker. ’t Is’r krèk nèfe, ğûût bedûlt mar fawt ôôjtğepakt. Ut lèjkt me naamelek stèèrik, dè Nuunese dyjelèktsprèèkers ut hilemól ànders zôôn dùn dàn waaj in Hèlemònt. Ik sprik’r wèl is ymes ôôjt Nuenen oover an. Trôôwes, skón dè Dommel mànelek is en dè òns Ôô vrôwelek is. Dus dizen Dommel èn dees Ôô, ny dan! Is dôôr noojt yts mójs ôôjt vurtğekóme? Kweet wèl van de Knaal (dees Knaal, òns Knaal), dy is netürlek ny ònzèjdig mar ók vrôwelek, krèk às de Ôo. Zeekers te weete, ny dàn!


C. Trappen van vergelijking
Er zijn 3 trappen van vergelijking: de stellende, de vergrotende en de overtreffende trap (hoog-hoger-hoogst). De trappen van vergelijking zijn vormen van bijvoeglijke naamwoorden, maar kunnen ook als bijwoorden functioneren.
In bv.: De vooğel vlyygt hóg. Ut vlygtôôjg vlyygt hóğer, mar de rakèt vlyygt ut hógst, zeggen de trappen iets over het vliegen (werkwoord) en zijn het bijwoorden. Zij hebben geen buigings-e.
In bv. Ònzen tóre is hóg. D’n Dòmtóre is vøøl hóğer, mar d’n Èjfeltóre is ut hógst, geven de trappen informatie over de drie torens (zelfstandige naamwoorden) en zijn het bijvoeglijke naamwoorden. Ook in deze constructie vertonen ze geen buigings-e.
In ònzen hóğen tóre/d’n hóğeren Dòmtóre/d’n hógsten Èjfeltóre is het bijvoeglijk naamwoord rechtstreeks aan het zelfstandig naamwoord gekoppeld. Nu doet zich wel de buigings-e voor en omdat tóre, Dòmtóre en Èjfeltóre mannelijk zijn en met ‘t’ ’d’ of een klinker beginnen wordt bovendien de verbindings-n gemaakt.
De stellende trap gedraagt zich gekoppeld aan het zelfstandig naamwoord gewoon als bijvoeglijk naamwoord en de Hèlemònse reeğels die daarvoor gelden wat betreft wel of geen buigings-e of verbindings-n en -m komen volledig overeen met wat in A en B beschreven staat.
Uitzonderingen daargelaten eindigt in het Nederlands de vergrotende trap als het een bijwoord is op -er (Het vliegtuig vliegt hoger). Ook als het een bijvoeglijk naamwoord is (De toren is hoger) zien we die uitgang. In ut Hèlemòns is dat niet anders (Ut vlygtôôjg vlyygt hóğer; D’n tóre is hóğer).
Als het bijvoeglijk naamwoord direct gekoppeld is aan het zelfstandig naamwoord dan eindigt in het Nederlands de vergrotende trap op -re in bv. de hogere toren(s). In ut Hèlemòns komt bij mannelijke zelfstandige naamwoorden na de gebruikelijke buigings-e eveneens de uitgang -re.
Dize ğezôôndere, klèfere, stuğere, mójere, zwakere, dòlere, sloomere, skónere, lañere, knapere, zwôôrdere*, frisere, zàtere, lyvere**, skawere, vyzere vènt. Voorafgaand aan een klinker of ‘d’ ‘h’ of ‘t’ wordt er de verbindings-n aan toegevoegd en voorafgaand aan een ‘b’ de -m (dóleren hònt, sloomerem bûûr).
*na de ‘r’ wordt een ‘d’ toegevoegd na de woordstam (net als in het Nederlands: duur-duurder, ver-verder).
**De klinker ’yy’ van lyyve is korter in de vergrotende trap lyvere.
In het Nederlands hebben ook de woorden in de vergrotende trap bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden -re als uitgang, net zoals bij mannelijke woorden. In ut Hèlemòns is dat gedeeltelijk zo. Iets soortgelijks zagen we ook bij A. De bijvoeglijke naamwoorden die op de woordstam stemloos eindigen, krijgen als uitgang -re. Dees ğezòòndere, klèfere, stuğere, zwakere, knapere, frisere, zàtere, lyvere*, vyzere vrôôw. De bijvoeglijke naamwoorden die op de woordstam stemhebbend eindigen, krijgen als uitgang -er. Dees mójer, dòler, sloomer, skóner, laañer, zwôôrder, skawer vrôôw.
*De klinker ’yy’ van lyyf is korter in de vergrotende trap lyvere.
De vergrotende trap in het meervoud in ut Hèlemòns gedraagt zich als beschreven bij de vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. Dus: Dees ğezòòndere, klèfere, stuğere, zwakere, knapere, frisere, zàtere, lyvere*, vyzere mènse, en daarvan onderscheiden: Dees mójer, dòler, sloomer, skóner, laañer, zwôôrder, skawer mènse.
De vergrotende trap bij onzijdige zelfstandige naamwoorden in ut Hèlemòns heeft consequent -er als uitgang.
Di ğezòònder, klèfer, stuğer, mójer, zwaker, dòler, sloomer, skóner, lañer*, knaper, zwôôrder, friser, zàter, lyver**, skawer, vyzer kyntje
*De klinker ’aa’ van laañ is korter in de vergrotende trap lañer.
**De klinker ’yy’ van lyyf is korter in de vergrotende trap lyver.
De overtreffende trap eindigt in het Nederlands en in ut Hèlemòns op -st of -ste als het een bijwoord is in bv. Het vliegtuig vliegt het hoogst(e)/ut hógst(e), en ook als het een bijvoeglijk naamwoord is in bv. De toren is het hoogst(e)/ut hógst(e).
Als het bijvoeglijk naamwoord direct gekoppeld is aan het zelfstandig naamwoord dan volgt in het Nederlands en in ut Hèlemòns -ste. In ut Hèlemòns worden m v o en meervoud gelijk op:
Dize mójste vènt, dees mójste vrôôw, di mójste kyntje, dees mójste mènse.
Eventueel kan bij de mannelijke zelfstandige naamwoorden de verbindings-n of -m achter -ste komen. (de mójsten tôôjn, de mójstem beeker)
D. Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
Nog uitwerken
stellende trap:
deze grote hengst deze grote merrie dit grote veulen deze grote paarden
dize ğrôwten hèñst dees ğrôwte mèry di ğrôwt vøøle dees ğròwte pèèrt
vergrotende trap:
deze grotere hengst deze grotere merrie dit grotere veulen deze grotere paarden
dize ğróteren hèñst dees ğróter mèry di ğróter vøøle dees ğrótere pèèrt
overtreffende trap:
deze grootste hengst deze grootste merrie dit grootste veulen deze grootste paarden
dize ğrótsten hèñst dees ğrótste mèry di ğrótste vøøle dees ğrótste pèèrt
m hóğe(n)(m) v hóg o hóg mv hóg
m hóğere(n)(m) v hóğer o hóğer mv hóğer
m hógste(n)(m) v hógste o hógste mv hógste
hóg hóğer hógst klinkers identiek
klèèn klèner klènst klinker verkorting
ğrôwt ğróter ğrótst klinkerverandering brèjt brijer britst
veel - meer – de meeste boeken vøøl – mèjer – de miste bûke
weinig - minder – de minste centen waajnig – waajniğer – de minste sènte
nieuw(e) – nieuwer(e) – het/de nieuwste nèèj(e)(n)(m) nèèjer(e)(n)(m) ut/de nèèjst(e)(n)(m)
kô kôjer kôtst
In het Nederlands wordt bij stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden over het algemeen de en-uitgang gebezigd (maar bv. niet bij plastic, nylon, jute).
‘Deze gouden ketting, deze zilveren armband, deze houten tafel en dit roestvrijstalen mes, dit gouden horloge, dit blikken doosje, deze koperen buizen’ valt niet één op één om te zetten in ut Hèlemòns door eenvoudig de ‘n’ weg te laten. Dize ğôôwe kètiñ, dize zilveren èèrembànt, dees hawtere tôfel èn di rûstvrèèjstaale mès, di ğôôw ğelózy, di blèkere døøske, dees koopere bôôjze.
zilveren schaaltje zilvere skaltje
koperen muntje koopere muntje
houten bakje wordt naar analogie van koperen: hawtere bèkske
blikken doosje zo ook: blèkere døøske
planken zondag en: plañkere zòndag
glazen asbak ğlaazeren àsbak
Anekdote over De Gelaarsde Kat (De ğlaazere kàt)
Verhaal van Frans Verbakel die de herkomst wist van de term: plañkere zondag.
Wat is het? (doordeweekse zondag, half zondagsgeld). Verschil met term houten zondag in andere plaatsen
