top of page

Begrippen

Begrippen en definities, vragen, omschrijvingen, inzichten, opvattingen, afwegingen, achtergronden en verantwoording

De classicus en filoloog Richard Porson beweerde: “Het leven is te kort om Duits te leren.”

“Wa haaj dôôr zi, haa hil ànders kène ôôjtpake às y ôôjt In Hèlemònt waar ğeweest.”

 


1. Stukskes: artikelen over het Helmondse stadsdialect die vanaf september 2025 in Weekblad De Loop  verschijnen en daarna, stukske vur stukske,  op deze website te vinden zijn. Zie Stukske 1- 38 e.v.


2. Leerplankje: ut Hèlemòns Lèèrpleñkske; bewust leerplankje ter onderscheiding van leesplankjes met mooie dialectwoorden; didactisch hulpmiddel met 30 functionele standaardwoorden (op één na eenlettergrepig) en bijpassende afbeeldingen; waarin opgenomen alle nooit veranderlijke of inwisselbare 26 klinkers en 19 medeklinkers van ut Hèlemòns. Zie Stukske 4, 5, 6 en 14.  


3a. Verglijdende lange klinkers:  in het Nederlands verglijden de eu, lange ie, ee en uu door de erop volgende halfklinker ‘j’ van de ene klank naar de andere zoals ook tweeklanken dat doen (neujs). De ‘oo’ doet dat door de erop volgende ‘w’ (roows). Worden het onze nieuwe tweeklanken? Zie voor uitwerking hieronder 3c. 


3b. Niet-verglijdende lange klinkers:  In ut Hèlemòns blijven de øø, oo, yy, ee en uu juist strak in weerwil van wat publicaties willen doen geloven (geen voewte dus). Zie voor uitwerking hieronder 3c. 
 

3c. Verglijdende lange klinkers in het Nederlands                                       (eu oo ie- ee uu) 
vergeleken met niet-verglijdende lange klinkers in ut Hèlemòns               (øø oo yy ee uu)
 

 

 

 

Oude en nieuwe tweeklanken


We zijn in het Sn vertrouwd met de tweeklanken au/ou, ei/ij en ui. Als we een tweeklank definiëren als een combinatie van twee opeenvolgende klanken binnen een lettergreep, dan mogen aai ooi eeu ieu en oei daar ook bij. We kunnen een tweeklank ook definiëren als een klinker gevolgd door een halfklinker met een j-klank of w-klank (geschreven als u, i, j). De eu oo ie ee uu beschouwen we logischerwijs niet als tweeklanken. Dat zijn ze ook niet zolang we ze als één klank uitspreken. Ze bevinden zich echter op een hellend vlak, want ze zijn al geruime tijd bezig te verschuiven. Er is sprake van een letterlijk verglijden van de ene klank naar de andere zoals tweeklanken dat ook doen. Worden het onze nieuwe tweeklanken?
 

Zie ook Stukske 15: Tweeklanken

 

 

Strakker dan gedacht


Het Nederlands doet al langer zijn klinkers in de uitverkoop. Onze Nederlandse roos, uitgesproken als rows, glijdt steeds meer af naar het Engelse rose. ‘Komen’ krijgt op zijn minst een subtiele ‘w’, maar meestal een duidelijk hoorbare. ‘Kowme’ is zo ingeburgerd dat men zich nauwelijks bewust is van de ‘w’. Laat maar schuiven, want die ‘w’ geleidt zo fijn naar de ‘m’. Een wezenlijk kenmerk van ut Hèlemòns en veel dialecten in binnen- en buitenland is nou juist dat zij hun klinkers vaak strak houden. Dat begint al in België. Een avondje tv kijken levert veel luisterplezier op. Het Vlaams maakt van onze tweeklank ei/ij een ‘èè’ in bv. gewèè en verblèèf. De ‘ui’ klinkt als ‘öö’ in bv. fröötige, kröödige of bööten. De ‘ou’ spreekt men als ‘ôô’ uit in bv. ôôderen. Engelse detectives komen wekelijks vanuit verschillende streken  en plaatsen onze huiskamers binnen met hun dialecten, zoals o.a. Shetland, Newcastle, Manchester, Glasgow. Alhoewel al die dialecten hun eigenheid hebben, vertonen ze een opvallende overeenkomst. Sommige klinkers worden strakker uitgesproken dan in het officiële Engels.  Joke wordt dzjook. Boat wordt boot, phone wordt phoon en I know wordt I knoo. “I knoo where the foon is. On the boot.” Nu trokken die Vlaamse klinkers en de Engelse ‘oo’ mijn aandacht, maar er valt  internationaal misschien nog wel meer te ontdekken, een serieuze studie waard. Duidelijk is dat dit verschijnsel blijkbaar niet op zichzelf staat. Vooral interessant zou zijn om een gedegen onderzoek naar dit fenomeen in Nedelandse dialecten te doen. Zoveel is al zeker, dat Hèlemònse klinkers veel minder verglijden dan aangenomen en in publicaties geponeerd wordt. 

 

 

Verglijding in het Sn


Geen Nederlander die nog ‘leuk’ zegt. Dat is natuurlijk ‘leujk’ geworden. Terwijl ‘neus’ ‘neujs’ wordt in het Sn, blijft in ut Helemòns nøøs nøøs. Terwijl in het Sn ‘school’ ‘schowl’ wordt (of erger nog met een verdwijnende ‘l’), blijft in onze stad skool skool.  Dialect is geen Nederlands! De typische oo-klank handhaaft zich en toegegeven, beïnvloed wel de eveneens typische ‘l’, maar zeker niet andersom. Nadat de ‘oo’ zich heeft doen gelden, volgt pas de Hèlemònse ‘l’. Medeklinkers kunnen in het Sn wel degelijk hun invloed teruguit uitoefenen. Zo zorgt de ‘k’ in ‘boek’ voor een korte ‘oe’ en maakt de ‘r’van ‘boer’ de ‘oe’ lang, zonder overigens in beide gevallen de ‘oe’ te laten verglijden. Ut Hèlemòns gedraagt zich hetzelfde: bûk en bûûr (maar wel: bûrderèèj). Zie ook Stukske 12 boek en bûk Het Nederlandse ‘bier’ (lange ‘ie’) neigt steeds meer naar ‘biejer’. Ut Hèlemòns maakt daar gewoon byyr van. Niks verglijding, net zo min als in kyyke. In het regelmatig geschreven ‘kiejke’ en ‘bliejke’ is de ‘j’ onterecht, te veel van het goede. Of de ‘j’ zou de intentie moeten hebben om aan te geven dat de ‘ie’ langer dient te zijn (vgl. bier). Als dat al zo is, dan is het omslachtig. In ut Hèlemòns wordt verlenging simpel aangegeven met een verdubbeling, niet met een andere letter. “Kyk dàn! Ğûût kyyke ğaaj!“ In het Sn kan zelfs zonder een medeklinker na de klinker de klinker verglijden. ‘Zee’ wordt ‘zeej’ (eventueel ‘seej’). In ut Hèlemòns is dit niet mogelijk en  is de zee altijd strak, tenminste de klinker. Ook de ee in Kees en skeet blijven strak. Rest nog de ‘uu’. Die klinker vertoont ook kuren in het Sn. Behalve in ‘kuub’ en ‘minuut’ (vreemd genoeg uitgesproken met een korte klinker) eindigen woorden met ‘uu’ meestal op ‘r’, zoals  ‘uur’ ‘buur’ ‘duur’ ‘guur’ ‘huur’ ‘kuur’ ‘muur’ ‘puur’ ‘tuur’ ‘vuur’ ‘zuur’.  De trend in het Sn is dat dat ook de ‘uu’ verglijdt naar ‘uuj’. Bij ‘puur’ en ‘guur’ lukt dat nog niet echt, maar vuujer en muujer zijn al niet ongebruikelijk. In ut Hèlemòns niets van dat alles.  De ‘uu’ weert zich dapper in uul, kuul, ğevuul en stuul zonder een spoortje van verglijding. Maar ook muur en vuur zijn beslist niet trendgevoelig. Over één klinker zijn het Sn en ut Hèlemòns het eens: de ‘aa’. Een aap in Artis en n’n aap in Helmond vertonen geen kunstjes. De navolgende aa-woorden met een medeklinker na de ‘aa’ zijn identiek voor het Sn en ons dialect: laat haat baal haal daal haan en haas. Verglijding is niet aan de orde. Ook als  in ut Hèlemòns de aa gevolgd wordt door een halfklinker ‘j’ of  ‘w’ blijft de ‘aa’ onmiskenbaar ‘aa’ (maajt, vlaai, maaj, slaaj, skaaj, haaj, zaaj, waaj, kaaw, haaw, naaw, aaw, zaawt).  Vanuit de definitie van twee opeenvolgende klanken binnen een lettergreep mag ‘aai’ in het Sn een tweeklank heten (maai, zaai, aai, kraai, maar geen voorbeelden met ‘aaw’). In ut Hèlemòns doen we niet zo moeilijk en beschouwen we tweeklanken zoals het woord al suggereert als twee klanken. 
De andere niet verglijdende klinker, zoals al besproken, was de  ‘oe’*.  Wel te variëren in lengte (boek boer) maar verder niet beïnvloedbaar, ook niet door er een ‘i’ aan te koppelen. Door die ‘i’ mag ‘oei’ een tweeklank genoemd worden (moeien, roeien). 

Samenvattend: 
In het Sn verglijden de lange klinkers eu oo ie ee en uu.  De aa en oe doen dat niet. In ut Hèlemòns blijven deze lange klinkers, resp. øø oo yy ee uu aa en ûû allemaal strak.    

 

O ja, wat in het Sn die ‘w’ na de ‘oo’ betreft in rows en kowme , in ut Hèlemòns is dè dus roos mi un laañ ‘oo’ zònder ‘w’. Teminste às ğe  roos in ûw hôôr bedûûlt. Ànders is ut rós. Èn sloome zède èn skrèèfde ók zònder ‘w’.
 

Tweeklank twee klanken


Een oo-klank uit het Nederlands vertaald in ut Hèlemòns is soms ‘oo’. Zo wordt boot boot, maar dan wel met de Hèlemònse tongval. meestal verandert bij vertaling de klinker ‘oo’. Een doos is un dôws, een sloot ne slôwt, groot is ğrôwt. Een vergelijking met de tweeklank ‘ou’ van kous ligt voor de hand, maar omdat in ut Hèlemòns de nadruk veel meer op de ‘ô’ ligt, gaat dat niet op en worden ‘ô’ en ‘w’ beschouwd als twee klanken. Zo dienen ze dan ook te worden uitgesproken, ongelijkwaardig, de ‘w’ minder sterk dan de ‘ô’. Zie ook Stukske 17
 

Uit de vertaling van de ‘au’ van ‘paus’ in paws met de nadruk op de ‘a’ is wel duidelijk, dat het in ut Hèlemòns geen tweeklank betreft. Gewoon een ‘a’ met een ‘w’. De vertaling van ‘zout’ in zaawt laat nog duidelijker horen, dat ‘aaw’ geen tweeklank is. Zowel ‘aw’ als ‘aaw’ zijn onvergelijkbaar om de eenvoudige reden dat ze in het Sn niet voorkomen. Het Nederlandse ‘ei’, toch een niet ter discussie staande tweeklank, splitst zich in ut Hèlemòns op, al was het alleen maar door de verlenging van het eerste deel: èè-j.  Maar ook als in de vertaling ‘ei’ kort klinkt, beschouwen we de Nederlandse tweeklank als twee Hèlemònse klanken. ‘Plein’ wordt plèjn. Omdat de ‘ij’ van ‘pijl’ hetzelfde klinkt als de ‘ei’ van ‘peil’, splitsen we eveneens de tweeklank in twee klanken. Pijl wordt pèjl. Zie ook Stukske 18 Huis wordt hôôjs, met de twee klanken ôô en j. Pas op! ‘Fluit’ wordt flööjt.  Dezelfde Nederlandse tweeklank ‘ui’ wordt  dus verschillend vertaald.  Maar er valt niks te kiezen. Het is het één of het ander. Zie ook Stukske 17 De Nederlandse tweeklanken laten zich in ut Hèlemòns consequent als twee klanken zien en horen (a+w, aa+w, è+j, èè+j, ôô+j, öö+j).

 

 

*oe


In het Sn verandert de ‘oe’ niet van klank, behalve dat er verlenging kan plaatsvinden (boek boer). Ook kan er een halfklinker met een j-klank achter geplaatst worden (oei), maar nooit de halfklinker met een w-klank. In dialecten doet zich dit verschijnsel wel voor.  Waar dit  in de omliggende dorpen van Helmond leidt tot vergleiding in bv. goewd, is dat niet automatisch het geval in onze stad. Te gemakkelijk wordt dit aangenomen, zeker omdat het bijna altijd zo geschreven wordt. Wie goed luistert, hoort hier wel een verlengde ‘oe’, maar geen ‘w’. Hyyr in Hèlemònt is ut ğûût! De belangrijkste reden dat de niet-Hèlemònder wel die ‘w’ hoort en dus ook wil, is dat het in het eigen systeem en dus in het hoofd zit. Wat men gewend is te horen, denkt men te horen en hoort men dus ook. Voor een Hèlemònder doet die extra ‘w’ wat dorps aan, net zoals een rollende ‘r’. Laten we dat wat nou net zo eigen is aan ons dialect handhaven. Hèlemòns is ànders èn haw dè zó. Goewd is ğûût fawt èn àlinig ğûût is ğûût! 


En als we dan toch bezig zijn, laten we in boewer, aawhoewr, smoewl, spoewl, skoewn en voewte die ‘w’ niet meer horen, maar zeker niet meer schrijven. Alleen in oewe (ûwe) daar hoort ie. 


In ut Hèlemòns zèdet èn skrèèfdet zó:  bûûr, aawhuûr, smûûl, spûûl, skûûn èn vûûte.

4. Over woordsoorten, geslachten, buigingen en bindingen


Zelfstandig naamwoord: woord waar je in het Nederlands die óf dat voor kunt zetten, maar niet beide;  waar je in ut Hèlemòns dize óf dees óf di voor kunt zetten. Zie pagina Leerplankjes/Aanwijzende voornaamwoorden (1) en Leerplankjes/Bepaling woordgeslacht


Woordgeslacht: een zelfstandig naamwoord is mannelijk m, vrouwelijk v of onzijdig o. Zie pagina Leerplankjes/Woordgeslacht.


Mannelijk zelfstandig naamwoord: waar je dize voor kunt zetten.


Vrouwelijk zelfstandig naamwoord: waar je dees voor kunt zetten (geldt alleen voor enkelvoud). 


Onzijdig zelfstandig naamwoord:  waar je di voor kunt zetten.


Onbepaald lidwoord: in het Nederlands ‘een’ voor m én v;  in ut Hèlemòns ne, n’n, n’m, une, un’n of un’m voor m en un voor v. Zie pagina Leerplankjes/Onbepaald lidwoord.


Bepaald lidwoord: in het Nederlands ‘de’ voor m en v en ‘het’ voor o; in ut Hèlemòns de, d’n, d’m voor m, de voor v en ut of ‘t voor o. Zie pagina Leerplankjes/Bepaald lidwoord


Bijvoeglijk naamwoord: geeft meer informatie over het zelfstandig naamwoord.


Buigings-e: bijvoeglijke naamwoorden kennen een vorm zonder -e aan het eind en een verbogen vorm met -e: Dize nèèje stûûl / dees nèèj tôfel / di nèèj kasje; nèèj møøbels. Zie pagina Woordsoorten/Bijvoeglijk naamwoord: A.  


Verbindings-n of -m: door de verbindings-n bindt het lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijke voornaamwoord zich na de buigings-e aan een mannelijk zelfstandig naamwoord als dat begint met een klinker, een ‘d’, ‘h’ of ‘t’: n’n aap, d’n dròl, dizen hònt, minen trap.  Begint het mannelijk zelfstandig naamwoord met een ‘b’ dan ontstaat de verbindings-m: d’m bøøl. Zie pagina's Leerplankjes en  Woordsoorten/Bijvoeglijk naamwoord: B. 


Verbindings-n of -m: door de verbindings-n bindt het bijvoeglijk naamwoord zich na de buigings-e aan een mannelijk zelfstandig naamwoord als dat begint met een klinker, een ‘d’, ‘h’ of ‘t’: ne klènen aap, de ğrôwten dròl, dize vàlsen hònt, mine lañen trap.  Begint het mannelijk zelfstandig naamwoord met een ‘b’ dan ontstaat de verbinding-m: de pepyrem bøøl. Zie pagina Woordsoorten/Bijvoeglijk naamwoord: B. 


Verbindings-n of -m: Wanneer er meer woorden vóór het mannelijk zelfstandig naamwoord komen zoals een lidwoord of aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord + één of meer bijvoeglijke naamwoorden of eventueel rangtelwoorden, dan vindt steeds daar verbinding plaats door ‘n’ of ‘m’ waar het woord gevolgd wordt door een klinker, een ’d’ ‘h’ ‘t’ of ‘b’: d’n ôwtoo / de skóne, nèèjen ôwtoo / de nèèje, skônen ôwtoo. Zie pagina Woordsoorten/Bijvoeglijk naamwoord: B.  

 

 

5. Varianten in dialecten a. in vergelijking met elkaar (Tongval), b. in vergelijking toen en nu (Regiolect) c. en binnen het eigen dialect vergeleken (Klank-eigen). 


5a. Tongval: de varianten in uitspraak van de Nederlandse taal door sprekers uit verschillende gebieden (dorp, stad, streek, provincie);  De specifieke vorming van bepaalde klinkers (Almelose oo van Almelo, Limburgse è van kerk, Tilburgse aa van krant, Koninklijke oe van boer, Hollandse eej van zee, Amsterdamse són), medeklinkers (harde of zachte g; rollende ‘r’, Gooise ‘r’ of keel-r; Helmondse ‘l’ en ‘w’), uitgangen (Hagenese werold, Groningse loopm) en melodie (zangerig Limburgs) verraden onmiddellijk welk dialect er aan ten grondslag ligt. Bij tongval gaat het niet om andere woorden voor hetzelfde, maar om het net even anders omgaan met het verklanken van hetzelfde. Bij tongval worden dialecten met elkáár vergeleken. De dialectspreker zelf is zich in zijn poging tot accentvrij Nederlands spreken niet of nauwelijks bewust van zijn eigenheid en is bovendien moeilijk in staat om nuances van andere dialecten juist te interpreteren (Vlaardingse rat tegenover Brabantse ràt). Zie verderop bij 13 en  pagina Leerplankjes/Toelichting oefenrijtjes: e.  


5b. Regiolect: dorpseigen of stadseigen dialect van vroeger wat onder invloed van contacten over en weer, verhuizing, werk, internet, media, nu steeds meer vervlakt tot een algemener streekdialect (Algemeen Brabants). Zie Stukske 28.


5c. Klank-eigen van een dialect: Als we de specifieke klanken binnen het eigen dialect, in dit geval ut Hèlemòns, met elkaar vergelijken, dan  spreken we niet over tongval, maar buigen we ons over subtiele verschillen zonder  ons te bekommeren over wat zich buiten het eigene afspeelt. Medeklinkers, zelfs als ze letterlijk dicht bij elkaar liggen qua articulatieplaats zoals ‘b’ en ‘p’, ‘d’ en ‘t’, ‘f’ en ‘v’, ‘n’ en ‘ñ’, ‘s’ en ‘z’ en verder de ‘h’, ‘j’, ‘k’, ‘l’, ‘m’, ‘r’ en ‘w’ zijn feilloos te onderscheiden, net als  het verschil tussen harde ‘g’ en zachte ‘ğ’(waarmee alle 19 medeklinkers gegeven zijn). Lastiger wordt het om de klinkers, te onderscheiden, omdat zij vanwege hun aard (de lucht stroomt ongehinderd door de mond) nauwelijks gearticuleerd zijn. Zie hieronder bij Klinkers.

6. Vooringenomen


6a. Confirmation Bias: bevestigingsvooroordeel; informatie zoeken en selecteren die bestaande overtuigingen ondersteunt; “Het Helmonds dialect is hard, scherp en uitgerekt. Dat is toch zo!” Zie Stukske 32 en 33.

  
6b. Kwaazy-Hèlemòns: verkwanseling van ut Hèlemòns tot een onnatuurlijk en gekunsteld allegaartje, interessant voor wie niet beter weet.
Zie Stukske 28 en 29. 


6c. Fawt-Hèlemòns: alsof niks meer fout kan, wordt alles te gemakkelijk vergoelijkt onder het mom van: Taal is in ontwikkeling. Overtuig als Nederlander de Duitser maar van der Mann en der Mannschaft. Overtuig d’n Hèlemònder er maar van dat: ne toffel en un stoel, dees jaar, getoige, skóne auto of appelsien best wel moet kunnen. Ğètverdèry!!! Hyyr hède un stuk zèjp, dàn kèènde ûwe mònt ğôn spuule. Zie Stukske 28, 29 en 30.


6d. Poodyjum-Hèlemòns:   het over de top, aanstellerige, leuk doenerige, geknaawde, karikaturale, belachelijk makende, slecht geïmiteerde Helmonds. Zie Stukske 29 en 31. 

 

 

7. Klinkers

 

Hoeveel klinkers heeft een taal? Van het uitgebreide arsenaal aan klinkerkwaliteiten gebruikt elke taal slechts een klein deel, variërend van 5 (Spaans: 5 of 6) tot 13 (Prof. Geert Booij  beschreef er in 1995 voor het Nederlands 13). Prof. Ian Maddieson (overleden febr. 2025) ontdekte in zijn onderzoek van 2013 naar 564 talen één taal met 14 klinkers (Duits). Martijn Knapen inventariseerde in 2019 voor het Helmonds dialect eveneens 14 klinkers. Dat maakt volgens hem het Helmonds een zeldzaamheid. Zie Stukske 23 en pagina Over deze website: Dank aan velen.


Hoeveel klinkers heeft ut Hèlemòns? Volgens Martijn Knapen 14, volgens mij 17. Als je de lange klinkers bij de korte optelt zijn het er 26. Zie Stukske 23 en verderop Telling.

Hoe tel je en wat telt? Om in een dialect mee te mogen tellen, d.w.z. opgenomen te worden in de foneeminventaris moeten de klinkers in ieder geval betekenisverschil aan een woord geven. Waar begin je? Neem je als uitgangspunt de 13 Nederlandse klinkers: de stomme e van de en  biet, buut, boet, beet, beuk, boot en baat, pit, put, pet, pot en pad? Tel je tweeklanken mee? Neem je nuances serieus of opereren dialecten slechts in de marge met te verwaarlozen verschillen? M.a.w., hoe verschillend van elkaar moeten binnen een dialect klinkers zijn waardoor ze op zichzelf staande klinkers mogen heten? Ga je uit van de korte klinkers of juist van de lange? Maakt dat wel of niet uit? Tel je korte klinkers en daarmee verwant zijnde lange klinkers gewoon bij elkaar op? Wat je telt wordt bepaald door hoe je telt. Maar hoe je het ook doet, hanteer bij vergelijking met andere dialecten of talen steeds dezelfde telmethode. Zie verderop bij Telling.

Verwantschap: In het Nederlands zijn de klinkers ‘a’ en ‘aa’ in pad en baat niet verwant op het gehoor, maar slechts op het oog (vanwege hun overeenkomende ‘a’). In lap en laat zijn ze verwant op het oog én op het gehoor.  Op het gezicht zijn ‘e’ en ‘ee’, ‘o’ en ‘oo’, ‘i’ en ‘ie’ en ‘u’ en ‘uu’ verwant. Waar dan die verwantschap op het gehoor op gebaseerd zou zijn, is niet te verdedigen. Ze lijken qua klank helemaal niet op elkaar en bij klinkers gaat het toch om hoe ze klinken? Toch wordt regelmatig aangevoerd, dat een verlengde ‘i’ een ‘ie’ zou worden, een verlengde ‘e’ een ‘ee’,  een verlengde ‘o’ een ‘oo’ en een verlengde ‘u’ een ‘uu’. In ut Hèlemòns wordt deze vermeende verwantschap gelogenstraft. Elke korte klinker heeft namelijk in ons dialect een unieke daaraan gekoppelde lange vorm (en andersom), zowel op het gehoor als op het gezicht. De ‘è’ van wèp heeft niets van doen met de ‘ee’ van skeet, maar weet èèj aan haar zijde (letterlijk staat èèj onder wèp op het leerplankje en staat skeet veel verder ervan af). De verlengde ‘ô’ van zôk wordt nooit ‘oo’ van skool, maar is verwant aan skôôp. Zoek je de verkorting van ‘uu’ dan kom je niet bij de ‘u’ van mug uit, maar bij küs. Wil je de ‘u’ verlengen, dan leidt dat tot ‘øø’ van drøøf. En wil je weten waar de verkorting van ‘ee’ bijhoort, dan kom je uit op ‘i’ van skip. De ‘oo’ van skool komt overeen met de ‘ó’ van bón en is daarom ook eronder geplaatst. Zo zie je en vooral, zo hoor je dat ut Hèlemòns aanverwanten kent die een DNA-test kunnen doorstaan. Eenmaal vastgesteld, laat het geen mogelijkheid meer om tegelijk ook nog iets anders te zijn zoals het Nederlands dat doet voorkomen. Dus als ‘i’ geparenteerd is aan ‘ee’ dan moet ‘ie’ zijn heil elders zoeken. Innig verstrengeld duldt het koppel i-ee geen inmenging. De nog ontbrekende Hèlemònse familieleden zijn: a-aa, à-àà, ò-òò, û-ûû, ö-öö en y-yy. Zie pagina Leerplankjes/Toelichting oefenrijtjes: b. Vaste relaties en Stukske 6. 


Met reden ontbreken vos en vèèreke in bovenstaande. Zie voor de ‘o’ van vos en de sjwa van vèèreke pagina Leerplankjes/Toelichting oefenrijtjes: d. De eenzame vos en f. Het stomme vèèreke.

 

Inventarisatie Hèlemònse kliñkers: 


1. Verzamelen van Helmondse woorden (uitgaande van een Nederlandse klinker) die hooguit een miniem verschil in uitspraak vertonen, d.w.z. rijmend, maar vooral net niet rijmend; Bij elkaar sprokkelen van eenlettergrepige woorden omdat die vergelijking vergemakkelijken, beginnend met de a (dak, bak, mat; knaal, Vraand) en vervolgens vanuit elke Nederlandse klinker. Zie pagina Leerplankjes/Oefenrijtjes.


2. Schrijfwijze uitpluizen die in de buurt blijft van gangbare spelling, maar toch onderscheidend is (de a t.o.v. de à en aa t.o.v. àà enz.). Zie Stukske 4 en verderop bij verantwoording diakritische tekens. 


3. Constateren dat er in ut Hèlemòns geen wezenlijk verschil is tussen korte en lange klinkers dan alleen hun duur (a-aa; à-àà; ô-ôô enz.) Zie hierna Korte en lange klinkers en Stukske 7. 


4. Aantonen dat korte en lange klinkers in elkaars verlengde liggen d.m.v. geluidsopnamen en namenspel. Zie korte en lange klinkers hieronder en Leerplankjes: Toelichting oefenrijtjes: a. Namenspel en c. Zeg eens aaaa.

 

 

Bestaansrecht: 


1. Aantonen dat de verzamelde klinkers bestaansrecht hebben, d.w.z. dat het stuk voor stuk onderscheidende klinkers zijn d.m.v. de net-niet-rijmproef

 

Tûn ut mi j’òns beğòn
Waar àles nôg zó skón
Saame in de bös
Èn liğe óp ut mos
Ğe haat ne lyyve mònt
Mar ‘t duurde nôg ğin mônt
Òf ğaaj lypt àl mi Koo
Èn  ik waar twide Køøs

In ut Hèlemòns rijmen bon (kassabon) en bon (sperzieboon) niet op elkaar (onvolledig rijm). De ene ‘o’ is de andere niet is. Omdat ze verschillend klinken, zijn het verschillende klinkers en dienen ze in ut Hèlemòns een notatieverschil te krijgen. Het accent grave van bòn (kassabon) duidt op de zwaarte van de klinker, terwijl het accent aigu van bón (sperzieboon) juist lichtheid aangeeft. De Nederlandse woorden poort en port (drank) rijmen niet vanwege hun verschillende klinkers die een duidelijk betekenisverschil opleveren. In ut Hèlemòns schrijven en zeggen we pòrt en pôrt eveneens verschillend. Vooruit, er vandoor, en voortaan krijgen in ut Hèlemòns één klein verschil wat onontbeerlijk is voor de juiste betekenis. Vôrt is het aanloopcommando voor het paard (stopcommando is huuuu!). Vòrt staat voor ervandoor en vórt betekent voortaan. 


“Vôrt,” zi d’m bûûr teeğe z’n pèrt èn vòrt waar y. “Dès vórt hèndig.” zi d’m bûûr. “Ik zaat’r nôğenins ny j’óp.”  


De Hèlemònse woorden: Vos, mos, Jos en klos rijmen perfect, en klot en skot hebben dezelfde donkere Hèlemònse ‘o’. Maar  rok en hok in het Nederlands én in ut Hèlemòns laten een andere ‘o’ horen die ter onderscheiding in ut Hèlemòns een accent circonflexe krijgt: rôk en hôk. Menig niet Hèlemònder heeft al de wenkbrauwen gefronst, of minstens de schouders opgehaald. Voor hem is het één pot nat, want de ‘o‘ van vos (en mos en Jos en klot en skot) klinkt niet anders dan de ‘o’ van rok en hok. D’n Hèlemònder weet eigenlijk niet beter doordat hij zonder nadenken het verschil maakt. In ut kypehôk zit ne vos. D’m bûûr dy j’is de klos. Zie pagina Poëzie-Proza-Lied/Gedichten: gedicht 8. Òns Hèlemòns, un klañkvòl dyelèkt.  

2. Aantonen dat de verzamelde klinkers bestaansrecht hebben, d.w.z. dat het stuk voor stuk onderscheidende klinkers zijn d.m.v. betekenisverschil bij minimale paren (in dit geval: woordparen waarvan alleen de klinkers van elkaar verschillen die daardoor een andere betekenis geven). De hierboven genoemde bón en bòn vormen zo’n paar en ook bv. klos en (sinter)klôs, kól en kòl, Kees en kèès, bàs en bas. Zie pagina  Poëzie-Proza-Lied/Gedichten: gedicht 8: Òns Hèlemòns: un klañkvòl dyelèkt. 

3. Aantonen dat de verzamelde klinkers bestaansrecht hebben, d.w.z. dat het stuk voor stuk onderscheidende klinkers zijn d.m.v. bewijs uit ongerijmde. Stel dat twee vermeende ongelijke klinkers van een minimaal paar wél gelijk zijn, dan zijn ze gemakkelijk onderling te verwisselen. Lukt dat, dan zijn de klinkers hetzelfde. Ònze Koos koos vur vis in plats vàn vlis. Verwissel je de twee oo’s dan levert dat geen enkel probleem op: Ònze Koos koos vur vis in plats vàn vlis. Maar nu: Ònze Koos dee un gûj køøs. Bij verwisseling laat zich onmiddellijk horen dat de zin onzin wordt. Ònze Køøs dee un gûj koos


Het bewijs uit het ongerijmde komt er op neer: Beweer  dat de te onderzoeken klinkers hetzelfde zijn en verwissel ze.  Als de bewering geen stand houdt, toon je aan dat het tegenovergestelde van de eerdere bewering waar is: het zijn twee verschillende klinkers. (probeer maar met: Sinterklôs dy j’is de klos/Sinterklos dy j’is de klos en róje kól óp ûw kòltrööj/róje kòl óp ûw kóltrööj  of Bàs is d’n bas/Bas is d’n bàs). Zie Stukske 38.

 


Geen bestaansrecht: 


1. In ut Hèlemòns kennen we de tweeklanken au/ou, ei/ij en ‘ui’ geen bestaansrecht toe, uitgaande van het principe dat één tweeklank beschouwd wordt als twee klanken, die gestalte krijgen in aparte letters (Paus/Paws a+w, koud/kaaw aa+w, auto/ôwtoo ô+w, nou/naw a+w. eitje/èèjke èè+j, zij/zaaj aa+j, uit/ôôjt ôô+j, fluit/flööjt öö+j, druif/drøøf alleen de øø). Zie Stukje 14 t/m 19 en Begrippen: Verglijdende lange klinkers in het Nederlands vergeleken met niet-verglijdende lange klinkers in ut Hèlemòns; Tweeklank twee klanken.  

 
2. Uitgaande van het principe dat één klinker niet gevormd mag worden door twee verschillende letters, kennen we aan de ‘oe’, de ‘ie’ en de ‘eu’ in ut Hèlemòns eveneens geen bestaansrecht toe. Boek en biet worden bûk en byt. Boer en bier worden bûûr en byyr.  Neus wordt nøøs. Zie Stukske 12 en 13. 


Dat principe, geen twee verschillende letters voor één klinker,  geldt dan vanzelf ook voor de favoriete ‘ao’ of ‘oa’ die in welhaast alle dialecten voorkomt in bv. straot of stroat (beide kom je tegen). De verlenging van ‘ô’ (zôk) geeft in ut Hèlemòns ‘ôô’ (skôôp) en dat is nou net de klank die we zoeken. Dus schrijven we strôôt. Dan botst het ook niet met woorden als: zoals en cacao. Zie Stukske 12, 13 en 14 en 37 en 38. 

Korte en lange klinkers: in ut Hèlemòns onderscheiden we 12 korte klinkers van 12 lange klinkers. De 9 paren (waarbij kort altijd één letter heeft en lang altijd twee letters door verdubbeling) a-aa/à-àà/ô-ôô/ò-òò/û-ûû/ü-uu/è-èè/ö-öö/y-yy zijn letterlijk gelijkluidend en alleen hun duur verschilt. Dit is gemakkelijk aan te tonen door zelf een geluidsopname te maken. Zie pagina Leerplankjes/Toelichting oefenrijtjes: c. Zeg eens aaaa. Ook d.m.v. het Namenspel, Zie pagina Leerplankjes/Toelichting oefenrijtjes: a. Namenspel  is aan te tonen dat kort en lang gelijk luiden. De 3 paren i-ee, u-øø en ó-oo lijken alleen op het eerste gezicht geen koppels, maar op het gehoor zijn ze dat toch wel degelijk. Bij deze koppels toont een opname en het Namenspel ook aan dat ze gelijkluidend zijn, zij het iets minder expliciet. De verlengde klinkers ee, øø en oo dienen in ut Hèlemòns namelijk iets meer aangespannen te worden dan in het Nederlands. Dus verlengde i ≈ ee, verlengde u ≈ øø, en verlengde ó ≈ oo


Op de leerplank corresponderen de 12 korte klinkers (rij 1 en 3) met de 12 lange (rij 2 en 4). Zie Stukskes.

 

Telling: ut Hèlemòns lèèrplèñkske toont de betekenisonderscheidende korte klinkers a, ô, û, è, ö, y op de eerste rij en à, ò, ü, i, u, ó op de derde rij. Op de vijfde rij vinden we in de uithoeken de o en e.
 

Alhoewel ze op het gezicht gelijk zijn, klinkt In het Nederlands de ‘o’ van vos anders dan in ons dialect. Je zou bijna het subtiele verschil scharen onder tongval. De in ut Hèlemòns iets donkerder aangezette ‘o’ is in vergelijking met het Nederlands inderdaad te beschouwen als tongval. Bekijken we de ‘o’ op lokaal niveau, d.w.z. als we binnen ut Hèlemòns zelf de ‘o’ afzetten tegen varianten als ‘ô’ of ’ö’, dan toont deze klinker zijn eigenwaarde door het betekenisverschil. Voorbeelden: Sinterklôs dy j’is de klos; löss-los; ik prôt (ik praat)-vlot (vaartuig); Jôsje-Jos.  Dat de meeste Nederlanders het verschil niet horen en dus niet kunnen maken tussen Jôs en Jos, wil nog niet zeggen dat ik genoegen hoef te nemen met het niet correct uitspreken van mijn naam. Ik heet Jos.  Èn ànders zàl  ik òns mûder wèl is haale. Dè ze mar sprikt. Wa zàle we naw hèbe!! Zie Stukske 38 en pagina Leerplankjes: Toelichting d.

 

Dankzij die slimme o van vos, die in het Nederlands niet, maar in ut Hèlemòns wel betekenisonderscheidend is, heeft ons dialect zo tellend 14 korte klinkers.  Dat is alvast één meer dan Geert Booij in 1995 constateerde en evenaart de onderzoeken van Ian Maddieson uit  2013 naar 564 talen en van Martijn Knaapen uit 2019. 


Zoals we hierboven bij korte en lange klinkers kunnen lezen, zijn in het rijtje van 13 Nederlandse klinkers beet, beuk, boot als volwaardige klinkers opgenomen naast hun korte tegenhangers pit, put en pot. In ut Hèlemòns worden de lange klinkers ‘ee’, ‘øø’ en ‘oo’ iets meer aangespannen dan dat het Nederlands dat doet. Ze krijgen een kenmerkende klank, voorbehouden aan ons dialect. Een reden te meer om ze los van de verwante ‘i’, ‘u’ en ‘ó’ aan te merken als op zichzelf staande klinkers. 


De stand tot nu toe: 14 korte klinkers en 3 lange klinkers, totaal 17 klinkers. 

 

Maar we zijn er nog niet. In hoeverre mogen dan de andere lange klinkers meegeteld te worden?  Waar lange klinkers eenvoudigweg een duurverschil hebben met de korte, mag je de verlenging niet opvoeren als weer een klinker erbij. Bij de ‘aa’ als verlenging van ’a’ is het gewoon meer van hetzelfde en dat telt dan niet.  Echter!  Mag je de ‘àà’ van  màànt als klinker toch opvoeren, omdat die klinker namelijk niet voorkomt in het Nederlands? Maar dan zou dat ook gelden voor de ‘ôô’ van skôôp, de ‘òò’ van hòònt, voor de ‘èè’ van èèj en de ‘öö’ van bööl? Allemaal klinkers die  het Nederlands vreemd zijn. In dat geval komt de stand op 22. 


Ondertussen is op 4 na, namelijk de ‘aa’, De ‘ûû’ ‘uu’ en ‘yy’ alles aangemerkt als Hèlemònse klinker. Duizelt het je ondertussen ook, dan doen we niet meer zo ingewikkeld. We splitsen niks meer uit en gooien alles op een hoop: de eenzame ‘o’ van vos, de stomme ‘e’ van vèèreke plus alle 12 korte en alle 12 lange klinkers. We zetten ze in het rood op ut Lèèrplèñkske en voilà:  


Ut Hèlemòns hi zèsentwintg kliñers. Mèèr dàn wèleke taal ók. 

 

 

Gewetensonderzoek


Wie vraagt zich in gemoede af of al het bovenstaande over klinkers niet wat al te ver gezocht is? Het draait toch immers om erg subtiele verschillen? Wie is van mening dat ik als klinkerverzamelaar misschien zelf wel vooringenomen ben en hoor wat ik graag wil horen.? Zie verderop 13. over horen. Terechte en prikkelende vragen. Ondertussen loopt menigeen met boter op het hoofd door niet toe te geven of niet te weten, dat juist het Nederlands zich schuldig maakt aan spijkers op laag water zoeken. 


Ter illustratie:  Als in het Nederlands het minimale verschil tussen de ‘u’ en ‘e’ in navelverband en navulverpakking al een andere klinker rechtvaardigt, dan toch zeker in het voor eleken Hèlemònder duidelijk hoorbare en uitgesproken verschil tussen bòn en bón. Terwijl geen Nederlandse spreker onderscheidt ervaart tussen navelverband  en navulverpakking,  alleen dan in schrijfwijze, mag toch het hoorbare verschil tussen de ene en de andere ‘o’ letterlijk het verschil maken. Ik kàn û verzeekere dè èleken Hèlemònder verdórys ğûût ut verskil høørt tuse bón en bòn èn bevóbelt de èjn èn de àànder a in afwàs.  Gun het mij met mijn gemuggenzift een warm pleitbezorger te zijn van kleine verschillen in klinkers die er echt toe doen. Het heeft er toe geleid dat aan ons dialect nu 26 klinkers kunnen worden toegeschreven. Een rijkdom om trots op te zijn. Dialecten zijn sowieso rijker dan de eraan ontleende standaardtaal. Zôwe, naw witet. Ze zijn niet zomaar  behoudender in de betekenis van blijven steken in het oude. Nee, ze zijn oorspronkelijker, gevarieerder, zelfs ingewikkelder en klankvoller. Vervlakking of verplatting van de standaardtaal was al eigen aan haar ontstaan door het destilleren van een standaard uit een immens aanbod (om het woord aftreksel te vermijden). Vervlakking en verplatting door andere oorzaken is nu nóg aan de orde. Bevreemdend om dan dialecten te betitelen als zijnde plat. Dialecten mogen best wat meer voor zichzelf opkomen. We zouden ermee kunnen beginnen om nuances in klinkers die niet of nauwelijks gehoord worden en dus ongeschreven blijven, zo expliciet mogelijk vast te leggen voor de toekomst. Voor ut Hèlemòns heb ik me alvast een voorzet gepermitteerd met mijn inventarisatie van binnen-het-eigen-dialect-blijvende klinkers.  Zie hierboven 5c: Klank-eigen van een dialect.

8. Diakritische tekens voor ut Hèlemòns: toevoegingen aan diverse letters van het alfabet zoals accent grave (à, ò, è), accent aigu (á, ó), accent circonflexe (ô, û), umlaut (ö, ü), tilde (ñ), breve (ğ) of het streepje door de ø; ingezet om alle benodigde klinkernuances en twee bijzondere medeklinkers weer te kunnen geven. Zie Stukske 2, 4, 5, 12 en13. Pagina Leerplankjes/Oefenrijtjes.


Diakritische tekens op het toetsenbord: accent grave, accent aigu, accent circonflexe, umlaut en tilde zijn zo voorhanden op het toetsenbord (voor à, è, ò, á, é, ó, ô, û, ö, ü en ñ); met behulp van de alt-toets maak je de Ğ  (alt 286), ğ (alt 287) en ø (alt 155). De ñ kan ook met alt 164. Veel lettertypes geven de a en g.  Het gebruikte lettertype: Century Gothic, geeft a en g.

Verantwoording diakritische tekens op klinkers: In ut Hèlemòns duidt een accent grave, het woord zegt het al, op een zekere zwaarte, een accent aigu op meer openheid en lichtheid, terwijl het accent circonflexe de voordehand liggende uitspraak bijstuurt. Beginnend met bòn en bón op deze wijze te onderscheiden, is de toon gezet Zie hierboven Bestaansrecht 1 en krijgt het standaardwoord van het leerplankje zòn met het accent grave haar wat donkere klank(!)en geeft het accent aigu lichtheid aan bón. De mogelijkheden in diakritische tekens zijn behoorlijk beperkt en eenmaal een weg ingeslagen, leidt dat automatisch tot daaruit voortvloeiende mogelijkheden.  Als de derde o-vorm van vos vanuit het Nederlandse vos zich duidelijk onderscheidt door juist het ontbreken van een teken, dan is de keuze al verengd voor de ‘o’ van sok, wat dan in ut Hèlemòns een accent circonflexe krijgt bij zôk. Met dank aan Köln en de grondsoort löss gebruiken we de umlaut bij bört. Na alle korte o-varianten nemen we de heldere ‘a’ van skats die we onthouden van een teken en de donkerder à van pàn die logischerwijze dan het grave-teken krijgt. De Nederlandse oe-klank (één klank met twee verschillende letters) nemen we met teken en al over van het Friese skûtsjesilen, waarin gelukkig ook voor één klank één letter gebruikt wordt en zo noemen we ut Hèlemònse zwerfhondje ònze sûk. Nog een u-variant, die niet verward mag worden met de ‘u’ van mug is die van een jong varken: ne küs. In Düsseldorf en München weten ze er wel raad mee. De heldere ’e’ van pet dient zich te onderscheiden van de stomme-e van het lidwoord ‘de’ en natuurlijk van vèèreke. Vandaar het accent grave bij wèp. Een accent aigu zou namelijk de suggestie van verlenging kunnen wekken (zoals in café). Voor de ie-klank , wederom één klank met twee verschillende letters staat in ut Hèlemòns de y van Yvonne of fyts. Alle verlengingen op de tweede en vierde rij geven de verdubbeling aan in vergelijking met rij één en drie (aap, màànt, skôôp, hòònt, skûûn, èèj, bööl, ryyk), uitgezonderd de ‘ü’ die in verlenging geen ‘üü’ wordt, maar gewoon ‘uu’ van uul. Waarom moeilijk als het gemakkelijk ook kan. Verder wordt de  ‘i’ van skip door verlenging een ‘ee’ in skeet, de ‘u’ wordt ‘øø’, ontleend aan het Deens in drøøf en de ‘ó’ wordt ‘oo’ in skool. De ‘oo’ kunnen we gewoon zo laten voor wat hij is, want wederom: waarom moeilijk doen als dat niet persé hoeft. Op het oog is deze klinker identiek aan de Nederlandse oo-klank, maar dat is bedrieglijk. Daar buigt de ‘oo’ steeds meer af naar een ‘w’ (schowl), nauwelijks nog gevolgd door een ‘l’. Maar  in ut Hèlemòns blijft de ‘oo’ strak tot aan de iets aangezette Hèlemònse ‘l’

Medeklinkers met diakritische tekens: 
 

ğ


Om de harde ‘g’ te onderscheiden van de zachte ‘g’, krijgt in ut Hèlemòns de zachte ‘g’ een breve en ziet er op de leerplank zo uit: ğ, of met een hoofdletter zo: Ğ. De twee letters ‘ch’ voor één klank in de Nederlandse spelling worden in ut Hèlemòns als één letter genoteerd. Het zichtbare maar niet hoorbare onderscheid in ‘ligt’ en ‘licht’ van de Nederlandse spelling vervalt dus en wordt dus in ut Hèlemòns in beide gevallen ligt. Als standaardwoorden zijn op de onderste rij zaag en ğàt opgenomen. 


ñ


Van het Nederlandse woord ‘schenk’ hebben we als kind moeten leren dat je de ‘n’ als ‘ng’ uitspreekt, gevolgd door een ’k’. Dat deden we dan maar zo. De meester of juf had het voor het zeggen. In ut Hèlemònse skèñk doen we dat dan ook maar zo, met als enige verschil een tilde op de ‘n’. Vanuit het principe dat in ut Hèlemòns voor een klank nooit twee verschillende letters gebruikt worden, doen we dat al in skèñk en passen dat ook toe op riñ


De correcte uitspraak van de ‘ng’ in het Nederlands en ‘ñ’ in ut Hèlemòns is voor de meeste kinderen die leren praten één van de laatste verworvenheden. Ook een correcte ‘k’ blijft vaak lang lastig. Jonge kaas klinkt dan als jonne taas. Het kind heeft daar overigens zelf geen last van, want het hoort innerlijk precies het goede. Niet pushen als ouder. Komt vanzelf goed. 

 

 

Oude uitgang


Ut Hèlemòns doet soms onverwachte dingen. Niet schrikken als je voor: “Hij ging.” en “Hij hing.” in ut Hèlemòns hoort: “Haaj ğòñ.” en “Haaj hòñ.” Wat langer geleden was zelfs nog gangbaar: “Haaj ğòñk.” en “Haaj hòñk.” Paul McCartney verviel in een interview in zijn Liverpools dialect en had het over ‘a nice songk’. Het heeft er alles mee te maken dat de articulatieplek voor ‘ng’ en ‘k’ zo dicht bij elkaar zitten. Daarom is dit verschijnsel in een Engels dialect ook niet zo uitzonderlijk. Meerdere Nederlandse dialecten zullen, omdat we nou eenmaal over een zelfde spraakorgaan beschikken, de ‘ng’ automatisch laten overgaan op ‘k’.  Zie voor ‘ğ’ en ‘ñ’ Stukske 2. 

 

De ñ-variant


Niet zo opmerkelijk is dat de ng-klank, ñ dus, ook voorkomt in ut Hèlemònse woordje zin in de betekenis van het werkwoord zijn. “Wij zijn onze portemonnee vergeten,” wordt dan: “Waaj ziñ ònze pôrtemenee verğèète.” Vóór een klinker bekt ‘ñ’ net iets lekkerder dan ‘n’. Omdat de articulatieplaats van de medeklinker ‘ğ’ dichtbij de ‘ñ’ te vinden is, ligt daar de ‘ñ’ al gauw voor de hand. Huly ziñ ğistere nôg ğeweest. Als zin het einde van een zin(netje) is, dan is de kans op ziñ groter. Bijvoorbeeld:  “Wys t’r an de bøørt?” ”Waaj ziñ.” Of: “Ik weet ny ôf dè wôôr kèn ziñ.” Ikzelf heb van huis uit nooit de ñ-variant meegekregen en gebruik hem daarom nooit. Maar je zou de Hèlemònders de kost moeten geven die er wel mee opgegroeid zijn en hem kwistig rondstrooien. Misschien een kwestie van waar in Helmond je ouderlijk huis stond. Verschillende wijken binnen het relatief klein dialectgebied van ut Hèlemòns doen in detail anders van zich spreken. Dialecten binnen een dialect. 

 

 

9. Spelling

Klankzuiver: een woord in het Nederlands wat exact zo geschreven wordt als het klinkt (of andersom), zoals bv. aap, noot, boom, pet of zin. Als je de letters kent, kan het niet fout; dit i.t.t bv. verleden of wordt en de meeste Nederlandse woorden; Hèlemòns is voor 100% klankzuiver. Zie pagina Over deze website: "een website tot behoud". 

Eenduidige klinkers: een klinker in ut Hèlemòns staat waarvoor hij staat en mag nooit anders worden geïnterpreteerd. Kort wordt nooit lang, dus a=a, o=o, enz.; dit i.t.t het Nederlands waar bv. ‘o’ ook als ‘oo’ kan klinken (koppen/kopen); de ‘u’ van mug is voorbestemd voor specifiek die klank en kan niet, zoals in het Nederlands de ‘u’ van schuw of U worden; wat lang klinkt wordt lang geschreven door verdubbeling, dus ô/ôô enz.; Voor elke klinker, kort of lang,  is er één verschijningsvorm. Zie Stukske 10 en 11.


Eenduidige medeklinkers: een medeklinker in ut Hèlemòns staat waarvoor hij staat en mag nooit anders worden geïnterpreteerd; de klinkende ‘p’ en ‘t’ van web en hond worden geschreven zoals ze klinken, dus wèp en hònt. Voor elke medeklinker is er één verschijningsvorm. Zie Stukske 7.


Spelling is geen Taal: spelling is slechts de wijze waarop gesproken taal schriftelijk wordt vastgelegd, berustend op regels, afspraken en uitzonderingen daarop; 6 jaar basisonderwijs is ontoereikend om je de spelling van het Nederlands eigen te maken; verandering van spelling verandert de taal niet. Ut Hèlemòns verandert op geen enkele manier door de eigenzinnige schrijfwijze. Ut Hèlemòns maakt spelling wel eenvoudig.  Zie Stukjes 8, 9 en 38 en pagina Spelling/Nederlandse spelling.

 

Laaggeletterden: zij die de basisschool verlaten met onvoldoende leesvaardigheid. Zie Stukskes 9 en 11.


Nederlands alfabet van a tot z: geen 26 letters maar 73 geschreven klanken met 149 leesmogelijkheden (voorlopige stand). Zie pagina Spelling/Nederlandse spelling en Stukskes 9 en 10.


Hèlemòns àlfabèt: 26 klinkers en 19 medeklinkers, in totaal 45 letters met precies 45 leesmogelijkheden (definitieve stand). Zie leerplankje.


Spellinguitspraak: door in het Nederlands soms letterlijk te lezen wat er staat, namelijk letter voor letter, verander je onterecht de taal (kastje, beestje). In ut Hèlemòns dien je juist letterlijk te lezen: Skreef zóàs ğe prôt èn prôt zóàs ğe skreeft(kasje, bisje). Zie Stukje 7.

 
Apostrof: kommaatje boven aan de regel; in ut Hèlemòns wordt de apostrof gebruikt als weglatingsteken; Bij ’t en ‘k is in ut Hèlemòns alleen de t of k te horen  ’t Rèèğent; ‘k Wil; In ut Hèlemòns wordt ’t nooit uitgesproken als ut, want daar hebben we ut al voor.  In het Nederlands hebben ze er een handje van om dat wel te doen, dus om ‘ut’ te zeggen tegen ‘t. Vreemd, want dan is er in uitspraak geen verschil te horen met ‘het’. Dat hoor je naar mijn stellige mening immers gewoon uit te spreken als ut. “Wat!!! Er staat toch duidelijk h-e-t!!!” zullen alle spellinguitsprekers roepen. Om nog meer olie op het vuur te gooien, het volgende.  Als je ‘een’ in het Nederlands gewoon dient uit te spreken als ‘un’ (niet als één) en je zegt ‘un’ tegen  ‘n,  wat laat je dan weg? Waarvoor dient dan dat weglatingsteken? Niet erg consequent. Alsof je wel ’s-Hertogenbosch schrijft, maar toch stiekem des Hertogenbosch zegt. In ut Hèlemòns kennen we geen ’n voor un, maar gewoon un. 


Bijzondere gevallen zijn: d’n d’m n’n  n’m  m’n z’n ‘r d’r t’r. Daar staat de apostrof op de plek van de stomme ‘e’ (sjwa), op zich al een lettertje van niks, maar bovendien zodanig ingekort is dat er nauwelijks nog tussenruimte hoorbaar is. Zie pagina Spelling/Toepassing apostrof.

Een geval apart


Nog wat anders. In ut Hèlemòns is wat anders wa ànders, maar omdat we graag de verbinding zoeken, komt er in de spraak een ’j’ tussen. Omdat spreken en schrijven in ut Hèlemòns één op één is, wordt de ‘j’ ook genoteerd. Maar hoe doen we dat?  Wajànders? Wa jànders? Wa-j-ànders? Wa j-ànders? Of: Wà j’ànders? Ik heb op een gegeven moment gekozen voor de laatste mogelijkheid. Strikt genomen staat de apostrof in j’ànders voor niks, want er wordt niks weggelaten. Niet consequent dus! Wy wa j’ànders wil, mine zèèğen hède. Às te ğe mar blyt skreeve  wa de zègt. (Nadere contemplatie over deze zaak is op zijn plaats.) 

10. Meervoud: Ut Hèlemòns kent 6 manieren om meervoud te maken. 


1. e-uitgang (Ned. -en): skatse, aape, pàne, vose, zôke, skôôpe (ook: skôôp), zòne, küse, uule, skeete, skèñke, bööle, riñe, fytse, ryyke, bóne, skoole. Met een kleine aanpassing van stemloos naar stemhebbend: zaag-zaağe, wèp-wèbe, bört-börde, mug-muğe.  


2. s-uitgang (Ned. idem): vèèrekes.


3. klinkerverandering: skip-skeep (ook: skeepe), stûûl-stuul, hôôjs-høøs, un mòòjs - ut stikt vàn de møøs, èjn lôôjs - Hède løøs? n’m bòm - un hil bos mi bôôjm,


4. klinkerverlenging: hònt-hòònt. 


5. identiek blijvend: màànt, skôôp (ook: skôôpe), skûûn, drøøf, døøf (ook: dôôjf-døøf), stèjn, bèjn, ine vis - dôôr zit vøøl vis!

 
6. er-uitgang (Duitse invloed: Eier, Kinder): èèjer, ğaater, bister, wigter. 

 

Zie Stukske 19 en 20.

 

Buiten mededinging:


Een hele bijzondere vorm is het meervoud van potlood. Èjn potlôwt - n’m busel potlój. Wat postbode en gekloot ermee van doen hebben, is vooralsnog onduidelijk. Dè ğeklôwt en ğeklój vàn de pôôsbój mi z’n potlój kèn ik ny ğûût vôleğe. Ğaaj wèl? 


Meervoud van werklieden of werklui (enkelvoud is er niet of het moet werkman zijn, maar dat mag niet anno 2025) is in ut Hèlemòns: wèriklööj. De vertaling van lui zijn luidt: lööj ziñ.


Veel gehoord bij kinderen. Zij maakten van het meervoud van muggenbult niet gewoon muggenbulten maar: muğebulde. 


Kyk ôôjt:    un lot, hèjl vøøl loote.
                  ne klot, n’m bèrig …. klot!

 

 

11. Letters die rare sprongen maken, medeklinker verwisseling: In Parelmoer en paarlemoer wisselen de ‘e’ en de ‘l’ van plaats. De naam Geldrop komt van Gelre dorp. In ut Hèlemòns doen zich soortgelijke verschijnselen voor zonder dat je daarvoor naar de  de spyğeloog moet.


De Deurneseweg heeft met Deurne vandoen (Døørze).  Maar omdat dat lekkerder loopt, zeggen velen zonder er zelf erg in te hebben: Deurenseweg (Døørensewèg). Een orgel is natuurlijk un örğel, maar vroeger was öleğer niet ongebruikelijk. Kervelsoep is kèleversûp. Een drempel wordt vertaald met dörpel, wat dan door oudere Hèlemònders uitgesproken werd als döleper. Voor iets wat heel is, is aliñ net zo goed als añel. Perbeere is høøntjeswèèrik. Persys, dè zèğìk. 

 

 

12. Over horen: 


Gehoorsbedrog: te vergelijken met gezichtsbedrog; wat je denkt te horen, hoor je ook; je hoort met je hersenen.

 
Wat niet aangeleerd is, wordt niet onderscheiden: De Engelsman spreekt 4 onderscheidende klinkers in: I bet there is a bad bat under my bed. De doorsnee Nederlander doet het af met een en dezelfde klinker omdat hij het zo hoort. De Vlaardinger kan ‘rat’ niet uitspreken met een Brabantse ‘à’ omdat hij die variant ervaart en dus ook hoort als de ‘a’ waarmee hij is opgegroeid.  De Brabander mist het vermogen om rat op z’n Vlaardings te zeggen, terwijl hij wel kennis heeft van de ‘a’ van sap.  


Afwas-woorden: Nederlandse woorden met ogenschijnlijk dezelfde klinkers binnen één woord, die althans voor een  Brabander duidelijk hoorbaar anders zijn, zoals: a-à-woorden: afwas, afval; à-a-woorden: asbak, glasbak; o-ò-woorden: potgrond; ò-ô-woorden: optocht, onderrok; Alleen in ut Hèlemòns: o-ô-woorden als potlôwt; ôô-ó-woorden als pôôsbój; o-ó-woorden als potlój; o-ò-woorden als vosehòl.

Zingen en spreken:


Een gevaar wat voor elk koor op de loer ligt, is het ingespannen zingen. Met duidelijk afleesbare articulatie, gepaard gaand met eventuele grimassen en met overdruk je laten gelden is bondig gezegd: niet normaal. Alhoewel? Er zijn genres die er bij zweren en tv-programma’s die erbij floreren. Waar komt het toch vandaan?


Ik ben blij dat ik als zanger en koordirigent in ruim 50 jaar een behoorlijke ontwikkeling heb mogen doorlopen, zeg maar gerust een omwenteling. Het je-best-doen en liefst nog een schepje er bovenop is vaak uitgangspunt voor zingen. Nu al zo’n 35 jaar geleden maakte ik kennis met een totaal andere aanpak en ben ik gegroeid naar  de tegenwoordige benadering van: doe hooguit je best om niet zo je best te doen. Pomp je niet vol lucht. Zet niet aan. Laat los. Leer je eigen stem kennen. Luister naar wat je werkelijk hoort en niet naar wat je denkt te horen. Kleur je klinkers door minieme verschillen in tong- en mondstand. Laat niet zién dat je een ’aa’ zingt door je mond open te gooien, maar laat een ‘aa’ hóren, en als je dat klaarspeelt met een zuinig mondje: des te beter. Klinkers volgen elkaar nooit zo onderscheiden op als men wil doen geloven. Ze zijn niet één op één herkenbaar door geprononceerde  mond- , tong- en lipbeweging. Klinkers moeten waarneembaar zijn, niet op het gezicht, maar op het gehoor. Ze klinken! Daar zijn het klinkers voor. Een koor met zichtbaar grote mondbewegingen is leuk om aan te zien voor wie de gedane moeite wil aflezen, maar levert voor de toehoorder verder weinig op. Het eerder komische effect wordt je duidelijk als je bij een tv-opname het geluid eens even uitzet. Bij het zingen zou juist moeiteloos articuleren uitgangspunt moeten zijn. Stel je niet aan. Geef wat minder en bereik meer. Helaas wordt het geforceerd zingen ook voorgehouden door zangcoaches die zich baseren op gedegen onderzoek wat zijn wortels heeft in de fonetiek. Daarvan hebben zangmethodes dan weer de precies van elkaar te onderscheiden plaatjes of foto’s van mondstanden met corresponderende klinkers overgenomen. Nauwkeurig en uiteengerafeld wordt je getoond hoe je je gezicht moet plooien. Dat het moeilijk is en dat je vooral je best moet doen, staat buiten kijf. Hou je daar verre van. De plaatjes zijn niet bedoeld om zo de zang vorm te geven. Het is achterhaald dat je moet zingen alsof de luisteraar doof is en het van het liplezen moet hebben. Dat is de oude school. 

 

Spreken:

 
De in de praktijk nog lang niet overal ingeburgerde nieuwe inzichten over zingen hebben mij anders leren omgaan met de zangstem. In mijn zoektocht naar un Hèlemònse spèlliñ leerde ik vanuit de nieuwe visie op zang ook anders tegen de spreekstem aan te kijken. Parallellen drongen zich op. Natuurlijk de plaatjes uit de fonetiek, die onbedoeld aan kunnen zetten tot je best doen, zichtbaar articuleren en in blokletters spreken. Dat doet me denken aan de vele podiumkunstenaars die dialect proberen te spreken en schromelijk overdrijven. Spreken hoeft niet veel anders dan zingen te zijn en andersom. Spreken doe je, als het goed is moeiteloos, zonder erbij na te denken. Zingen mag daar ook veel van hebben. Erbij nadenken wat je doet is niet verkeerd, als het moeiteloze maar de overhand heeft. Uit eigen ervaring met het koor weet ik dat je bij het zingen je klinkers kunt vormen zonder ze al te zeer zichtbaar te maken. Van een aaaaa naar een lange oe-klank zingen met minimale mondbeweging is mogelijk. Oefen maar voor de spiegel.  Als het bij zingen lukt, dan toch zeker bij het spreken. Waarom dan toch lijkt het op het Helmondse podium erop dat met name de klinkers gebeiteld de zaal invliegen. Bijkomend nadeel is dat je de nuances in klinkervorming overschreeuwd en daarmee verdoezelt. Behalve dat je een verkeerd beeld geeft van ons dialect verarm je onze klinkerrijkdom. “ Hû weeldet Hèlemòns hèbe? Zàl ik ut knaawe ôf zàl ik ut spawe?” vroeg kletser Teun de Kneup (Toon Nobels) in de 60-er jaren aan de zaal. Hopelijk zijn we wijzer geworden. We kunnen een voorbeeld nemen aan goed zingen. Hevel de hedendaagse visie op zangstem met zijn verworvenheden van het nieuwe zingen over naar de spraak. Spreek zoals je zingt. Overdrijf niet. Praat normaal. Vol overtuiging neem ik stelling tegen òns Hèlemòns als uitgerekt, scherp en hard. Stel je niet aan. O ja, om niet in conflict te komen met de fonetiek mogen we de plaatjes vergeten. We hebben ze voor ons doel niet nodig.

 

IPA


Voorziet het IPA-systeem erin om onze 26 Hèlemònse klinkers exact weer te geven? (IPA staat voor International Phonetic Alphabet en is een notatiesysteem voor de klanken die in de menselijke spraak voorkomen. Het fonetische alfabet heeft als doel het eenduidig kunnen opschrijven van klanken in de gesproken taal.) Zijn er voldoende nuanceringen voorhanden? Als ze al bestaan, voorwaarde zal zijn dat de geringe maar essentiële varianten onderkend worden door iemand die 100% Hèlemòns spreekt. 


Mi n’n hawtere klôs ziñ waaj skón de klos. Mòònt, màànt,  mônt, mànt èn mònt, dè mûte makelek kène lèèze èn Koos, küs, kòs, kèès, køøs èn Kees dè kèn ny lààstig ziñ. Wy is ğin skôôp èn nimt di óp z’n börtje? Ğuğet nôg ôf wôrde lööj ôf zyyk èn muug vàn àl dy 26 rój kliñkers?

13. Sjibbolet:  

 

woord of woorden waaraan men kan herkennen tot welk dialect de spreker behoort. Met het roepen van “Heej matje!” maakt iemand zich meteen kenbaar als zijnde Hèlemònder.  De verzuchting:  “Matje, matje!” waarbij het tweede matje in toon naar beneden gaat, is onmiskenbaar Hèlemòns. Wa ğaaj!  en Ny dàn! zijn ook al even kort als krachtig en daarmee typerend voor ons dialect.  Ğaly, jaly, aly en huly, ook waly en zaly en zelfs huny komen zelden de gemeentegrens over. De langere composities die aan menig dialect gehangen worden, doen toch vaak wat gefabriceerd aan.  Ik skup û daalik mi m’n skèèrepe skûûn tiğen ûw skòñkiğe skeene, skèèle skûpy! zal dan als exempel dienen, maar ik heb het nog nooit live gehoord. Ky naw wan hañwañ hoor je wel als illustratie maar eigenlijk nooit normaal gebruikt. De volgende begroeting tussen twee kameraden die elkaar al geruime tijd niet gezien hebben, mag als een klassieker beschouwd worden. Voor buitenstaanders wat hard, voor mannen onder elkaar een toppunt van hartelijkheid. De genegenheid wordt niet getoond door elkaar in de armen te vliegen, maar de intentie is wel zo. Vriendschappelijker kun je het niet krijgen. En dan zegt de één tegen de ander met een brede grijns op zijn gezicht:  “Vààlt kepôt!! Lèèfde gaaj ók nôg!” 

14. Uitstervende talen: talen die op het punt staan te verdwijnen omdat er nog maar weinig sprekers over zijn.

Zie Stukske 24, 25, 26 en 27, pagina Over deze website: "een website tot behoud".

Pagina Proza-Poëzie-Lied/Liedjes: liedje 1. De Laatste Helmonder. 

bottom of page